Column: De stadsrand ons aller tuin

Door: Marinke Steenhuis

 

Er is een wedstrijd gaande, bedacht door onze staatssecretaris van Economische Zaken Martijn van Dam. Het mooiste natuurgebied of landschap van Nederland moet gekozen. De drie natuurgebieden met de meeste stemmen worden de komende jaren in binnen- en buitenland gepromoot en moeten uitgroeien tot internationale iconen vergelijkbaar met sterke merken als tulpen, molens en de stad Amsterdam. Van Dam: ‘Wat is ons mooiste, uniekste, meest bijzondere natuurgebied of landschap? Waar kun je onze geschiedenis het best lezen én beleven? Elk gebied in Nederland, Nationaal Park of nog niet, kan meedoen.’

 

De dubbele doelstelling van natuur en geschiedenis is sterk en illustreert de kentering naar een meer narratieve en gelaagde aanpak. Maar de beoordeling lijkt me lastig, vooral waar het een vergelijking op schaal en belevingswaarde betreft. Er zit nogal een verschil tussen de beeldvorming over Nederland in het buitenland (‘living below sea level’) en de behoefte aan natuur bij de Hollandse stedeling. Misschien is de stadsrand op dit moment wel het natuurgebied met de grootste betekenis voor miljoenen Nederlanders. In de actieradius van de stedeling is de stadsrand de plek waar je je het snelst echt even vrij en in het landschap voelt. Met de (elektrische) (bak)fiets is de stadsrand snel te bereiken, in een timeslot tussen babyslaapje, college, mantelzorg of voetbaltraining door. Een mooie stadsrand is niet zo begrensd als een stadspark, maar ook niet te onherbergzaam, zoals in een ‘echt’ natuurgebied. De mens is nooit ver weg, maar niet dominant en er zijn gelukkig latte’s en broodjes mozzarella te krijgen.

 

De oostrand van Utrecht, rondom fort en landgoed Rhijnauwen is wat mij betreft de absolute koploper en benchmark. Met vooruitziende blik kocht de gemeente Utrecht in de jaren dertig drie landgoederen in buurgemeente Bunnik. Ingeklemd tussen snelwegen ligt de idylle van de Kromme Rijn, met monumentale lanen en boerenland, kersenboomgaarden, theetuinen, een jeugdherberg, tennisbanen en sinds kort het Armandomuseum. Dit meervoudige programma maakt het gebied extreem aantrekkelijk.

 

Ten noorden van Amsterdam is Waterland door wethouder Joop den Uyl in 1966 gevrijwaard van bebouwing – al staat het gebied nu weer op de woningbouwlijst. Het polderland is van oudsher meer kwetsbaar. Rotterdam heeft vanaf eind jaren zeventig Midden-Delfland, met langs de stadsrand de Schie met landgoederen de Tempel en Nieuw Rhodenrijs. Hier krijgt het polderpark van de Noordas gestalte, een route dwars door het boerenland mét app en melkschuur om wat te drinken. De Haagse buitenervaring is natuurlijk het duin- en boslandschap, waar de herontwikkeling van landgoed Ockenburg en het aangelegen recreatiegebied Madestein nu een interessante nieuwkomerpotentie krijgt.

 

Zelfs bij ons in Groningen is de stadsrand hot. Boswachter Bart van Natuurmonumenten is blij dat zijn werkplek naar de Onlanden (een gerenatureerde ruilverkaveling ten zuidwesten van Groningen) verhuist, ‘want nu zijn we in de stad.’ Daar is kennelijk de natuur van de 21ste eeuw te vinden. 

 

Deze column verscheen eerder in het juninummer van Blauwe Kamer