'We lopen tegen de grenzen van maakbaarheid'

Interview met stedenbouwkundige Anne Loes Nillesen

Volgens Anne Loes Nillesen van stedenbouwkundig bureau Defacto is de groeiende aandacht voor ontwerpend onderzoek hard nodig. De academische wereld en de praktijk kunnen niet zonder elkaar om complexe opgaven op te lossen. Neem de stijging van de zeespiegel. Die gaan we met een dijkverhoging of een waterpomp met meer capaciteit het hoofd niet bieden.

 

Tekst: Marieke Berkers

Foto's: Christiaan Krouwels

 

Zelfs een tuintje van postzegelformaat vergroenen draagt bij aan de leefbaarheid in de stad. En dus vind je in de achtertuin van ontwerpstudio Defacto Urbanism – van stedenbouwkundige Anne Loes Nillesen – struiken en bomen voor wat schaduw en een vijver om het regenwater in op te vangen. Het plan om daarmee de planten water te geven werd gedwarsboomd door salamanders die in de vijver een prettige woonlocatie vonden. Nillesen moet erom lachen; niet alles valt te ontwerpen.

 

Nillesen richt zich met haar bureau op de grote opgaven waar we voor staan, zoals klimaatadaptatie, overstromingen, zeespiegelstijging en mobiliteit. De vraag hoezeer die gerichte profilering van Defacto vooraf bedacht is, toont weer een glimlach op haar gezicht. ‘Ik dacht altijd dat de opbouw van ons portfolio vrij ongepland verlopen is. Maar laatst las ik toevallig het allereerste businessplan dat ik maakte en daar stond die focus op de grote opgaven al heel helder in verwoord. Blijkbaar wist ik in 2006, toen ik na twee jaar werken voor het stedenbouwkundig bureau Must voor mezelf begon, al precies welke kant ik op wilde.’ Tijdens haar studie stedenbouw aan de TU Delft was die focus er overigens nog helemaal niet. Water zag ze als een blauw vakje op de kaart. Niet in relatie tot verschillende functies of de natuurlijke dynamiek.

 

Stacaravan verplaatsen

Grappig genoeg ervoer ze in haar jeugd al dat beheer van water een urgente opgave is, al had ze nooit kunnen bevroeden dat ze er haar werk van zou maken. ‘Ik ben opgegroeid in Nijmegen. Bij hoogwater moesten we de stacaravan verplaatsen, want die stond in de uiterwaarden. Ook werd dan met een grote schuif in een kademuur de boulevard aan de Waal afgesloten, daar kon je dan niet meer komen.’ Pas tijdens haar vervolgopleiding aan het Berlage Instituut kwam ze via docent Ciro Najle in aanraking met het systeemdenken. Ze begon het werk te volgen van landschapsbureaus die aan grote systemen ontworpen, zoals het Amerikaanse Field Operations en HNS. Nillesen: ‘Dat deed me besluiten stedenbouw te gaan studeren met methodes uit de landschapsarchitectuur.’

 

De fascinatie voor systemen verraadt de sterke onderzoeksmatige blik waarmee Nillesen haar opgaven benadert. Want het vergt kennis om grip krijgen op watersystemen, mobiliteitsnetwerken of materiaalstromen. Je moet op basis van gesprekken met experts doorgronden hoe de mechanismen werken en snappen hoe verschillende onderdelen verbonden zijn. Ze versterkte haar onderzoeksvaardigheden door promotieonderzoek aan de TU Delft te doen naar de ruimtelijke inpassing van waterveiligheidsmaatregelen. ‘Pas nadat technische oplossingen zijn bedacht, mogen ontwerpers aan de slag om het landschap mooi te maken,’ ontdekte Nillesen. ‘Gelukkig mogen we nu veel vroeger aan tafel plaatsnemen dan pakweg tien jaar geleden.’

 

Ontwerpend onderzoek

Toch vindt ze dat haar sector nog steeds slecht in staat is om de meerwaarde van ontwerpend onderzoek te beschrijven. ‘We zouden ontwerpend onderzoek veel sterker moeten neerzetten. Expertise waar je niet zonder kan. Maar ik zie te vaak gebeuren dat ontwerp als iets extra’s wordt gezien en dat we voor te lage tarieven veel werk verzetten. Of dat mensen van buiten het werkveld denken dat ontwerpers vooral mooie plaatjes maken. Ontwerpend onderzoek doet zoveel meer dan dat. Als ontwerpers helpen we enorm in het afwegingsproces over waar welke keuze te maken en waar welke investeringen te doen.’

 

Ter illustratie vertelt ze over een project in de Rwandese hoofdstad Kigali, dat ze in opdracht van de Wereldbank uitvoerde. ‘Kigali ligt op een heuvel en is kwetsbaar vanwege overstromingen en landverschuivingen door hevige regenval. De goedkoopste technische oplossing zou de aanleg van betonnen drains zijn die het water snel afvoeren. Maar aanpassingen maken in het landschap leveren de gemeenschap veel meer op. Bijvoorbeeld de mogelijkheid om met groen de temperatuur te reguleren of de biodiversiteit te versterken. Kosten hoeven geen probleem te zijn. In plaats van al het land dat je nodig hebt om landschappelijke interventies te doen in één keer aan te kopen, kun je bijvoorbeeld bij ieder project dat je realiseert over een langere periode steeds maatregelen integreren.’

 

 

 

 

 

 

 

Anne Loes Nillesen: 'We moeten ervoor waken niet elke vierkante meter vol te bouwen.'

Nillesen deed ook andere interessante bevindingen tijdens haar promoveren. ‘In de academische wereld werd onderschat hoeveel innovatieve methoden in de praktijk worden getest. Ook was het idee dat ontwerpen een wetenschappelijke activiteit is, tot voor kort niet gangbaar. Maar dat begint langzaam te verschuiven. Waar voorheen academische ontwerpers hun onderzoeken moesten vatten in papers, is er nu steeds meer aandacht voor ontwerpend onderzoek.’

 

Kritisch zijn op data

Andersom leerde ze van theoretische benaderingen, zoals het interpreteren en toepassen van data. Die kennis is van belang nu ook in ontwerpprocessen enorme hoeveelheden data beschikbaar zijn. Nillesen: ‘In je onderzoek moet je kritisch zijn op data. Welke laag aan informatie is van belang en waarom? Neem de studie naar risico’s van overstromingen in Amsterdam die we in opdracht van en samen met de gemeente, Waternet en Royal HaskoningDHV deden. De vraag was in beeld te brengen welke locaties kansen bieden voor woningbouw. Dan heb je met het in kaart brengen van overstromingsgebieden niet voldoende informatie. Je moet ook weten hoe snel het water daar kan komen, wat in de toekomst het risico op overstromingen is en wat voor gebouwen daar staan. Is dat hoogbouw of laagbouw? Het maakt nogal wat uit voor de impact die overstromingen hebben op de woonomstandigheden. Pas als je al deze datalagen bijeen brengt, kun je strategische keuzes voor nieuwbouw goed onderbouwen.’

 

Nillesens praktijk gaat de hele wereld over, van de Vietnamese Mekongdelta, Bangladesh tot Rwanda. ‘In Nederland zijn veel gegevens openbaar toegankelijk. In die landen vaak niet. Toen we aan een deltaplan voor Dhaka in Bangladesh werkten, kregen we de benodigde data maar lastig op tafel. Te duur of onvindbaar. We hebben toen alle beschikbare kaarten die we in de literatuur tegenkwamen gekopieerd en aan de muur geplakt. We vroegen experts om een kruis te zetten door de beelden die volgens hen niet klopten en een vinkje bij de bruikbare beelden. Aan het einde van de sessie hadden we toch snel een set aan data waar we verder mee konden.’

 

What-if-methode

Omdat de opgaven waaraan Defacto werkt vaak complex zijn en om veel kennis vragen, ontwikkelde Nillesen en haar team een aantal methodes waardoor ze snel achterhalen welke data belangrijk zijn om strategische keuzes te maken en welke niet. Een daarvan noemt Nillesen de ‘what-if-methode’, onder meer ingezet om voor Nederland de ruimtelijke impact van een versnelde zeespiegelstijging in beeld te brengen. Uitgangspunt daarbij waren vier door Deltares benoemde. ‘In dergelijke exercities is ontwerp nodig om zichtbaar te maken wat er gebeurt als je condities verandert’, legt Nillesen uit. ‘Ieder project moet eindigen in ruimtelijke bouwstenen die inzichten geven in waar, wat impact heeft. Zo ontstond in deze studie inzicht in de relaties met en de effecten op andere opgaven. Het scenario ‘meebewegen’ bracht bijvoorbeeld in beeld waar dijkversterkingen nodig zijn en waar ruimte gegeven moet worden aan de verzilting van het landschap.’

 

De afgelopen jaren zag Nillesen een culturele omslag in het denken over waterbeheer- en veiligheid. ‘Projecten zijn altijd gericht geweest op het faciliteren van het gewenste landgebruik – het organiseren van de af- en aanvoer van water. Met het veranderen van het klimaat lopen we tegen de grenzen aan van deze maakbare systemen. Water raakt schaars, en op andere plekken valt met een piekbui zo veel water dat we het niet meer kunnen wegpompen.’ Ze vervolgt: ‘Ja, we kunnen pompen bouwen met nog meer capaciteit. Maar dat is kostbaar en de vraag is hoe zwaar je je pompen wilt maken. Er ontstaat dan ook meer animo voor systemen van meebewegen met de water- en bodemcondities.’

 

Groeiend bewustzijn

Ze ziet het terug in haar opdrachten. Wat betekent het bijvoorbeeld voor bepaalde gebieden als je regenval niet meteen wegpompt, maar een tijdje laat staan. In Rotterdam richt haar studio zich op hittestress en onderzocht het welke plekken potentie hebben om omgevormd te worden tot koele plekken, op zo’n manier dat ook de ruimtelijke kwaliteit en de ecologie van de stad verbetert.

 

Nillesen prijst dit groeiende bewustzijn rondom klimaatadaptatie, maar het blijft spannend of het gaat lukken, of we snel genoeg voldoende maatregelen kunnen nemen. ‘We kunnen de opgaven niet afwentelen naar de toekomst. We moeten nú handelen. Dat kan op verschillende manieren. Waar mogelijk moet je aanpassingen maken die klimaatadaptief zijn of zorgen voor voldoende flexibiliteit in de plannen, zodat er later ruimte is om aanpassingen te doen. Het idee van de compacte stad heeft voordelen, maar we moeten er voor waken niet elke vierkante meter vol te bouwen. Dan is er geen ruimte meer om de wateropvang te regelen, nu en in de toekomst.’

 

Voor Defacto is er nog volop werk aan de winkel. Nillesen: ‘Ik ben nog steeds gelukkig met de richting die ik in 2006 koos. Zolang ik maar inhoudelijk bezig kan zijn. Ik hoop dat we de komende jaren gebiedsgericht aan de uitwerking van nationale adaptatievisies mogen werken. Zoals het verder uitdenken van het concept “wisselpolders” dat we in Dhaka hebben geïntroduceerd.’ Dit idee betreft zones rondom de rivier, zowel publieke ruimte als landbouwgrond, die bij hoogwater onder water gezet kunnen worden en door sedimentatie aangroeien. Ook wil Nillesen haar methodieken blijven aanscherpen, en daarover een boek maken. ‘Waar ik echt naar uitkijk is waar de volgende generatie mee komt. Stedenbouw wordt nu zo anders gedoceerd dan toen ik op de universiteit studeerde. De studenten groeien veel meer op met de complexe opgaven die er nu spelen, dat moet de boel op den duur versnellen.’

 

 Dit artikel verscheen eerder in BK3-2022.