Tuinieren als theater in Engeland

Tot in de eerste helft van de twintigste eeuw vond de architectuur van de Engelse tuin internationaal navolging. Tegenwoordig worden ze vooral nog bezocht om hun bloemen- en plantenpracht. Alleen een handjevol kunstenaars weet te ontsnappen aan het streven naar smetteloze schoonheid. Tussen traditie en vernieuwing.

Tekst: Lara Voerman en Joost Emmerik / Foto: Guido Nas

Vanuit de kanaaltunnel bij Dover is het landgoed van miljonair Philip Sassoon de eerste stop van onze rondreis langs Engelse tuinen. Sassoon liet Port Lympne rond 1920 op de kliffen van de Engelse kust aanleggen. Veertien tuinmannen zorgden dat de planten in de tuin elk jaar begin augustus in perfecte conditie verkeerden, want dat was de maand waarin hij zijn omvangrijke old boys network op het landgoed ontving. Zijn tuin was een pronkstuk, een toonbeeld van rijkdom en van kennis van de klassieken. De bijpassende beelden kocht hij van de toen vrijwel failliete eigenaren van landgoed Stowe.

Het aanbod van tuinen in Engeland is duizelingwekkend. Naast het tuinieren zelf is een tuin bezoeken bij de Engelsen een geliefde bezigheid. De National Trust, een liefdadigheidsinstelling die een groot aantal historische tuinen en landgoederen in eigendom heeft, heeft maar liefst vier miljoen leden. Vlaggenschip van de Trust is het wereldberoemde achttiende-eeuwse landgoed Stourhead met jaarlijks zo’n 1,3 miljoen bezoekers.

Explosieve borders
We hoeven niet ver te reizen om kennis te nemen van de fascinatie van de doorsnee Engelsman voor de plant. We bezoeken Great Dixter, het bij de Engelsen mateloos populaire levenswerk van de in 2006 overleden tuinier en schrijver Christopher Lloyd. Rondom zijn ouderlijk huis op de grens van Kent en Sussex experimenteerde hij met explosieve borders, opgebouwd uit wonderlijke combinaties van kleur, schaal en textuur. De opzet van de tuin met een serie besloten kamers werd begin twintigste eeuw getekend door architect Edwin Luytens, en Lloyd veranderde daar weinig aan. Hij richtte zich vooral op de beplanting. Zoals hij zelf zei: ‘Ik zou geen tuin kunnen ontwerpen. Ik scharrel wat rond en verander iets als ik het niet mooi vind.’ Bezoekers malen er niet om, zij komen voor de planten, niet voor Luytens uitgekiende ontwerp.

Engeland wist zich vanaf de achttiende eeuw met ontwerpers als Lancelot ‘Capability’ Brown en William Kent te onderscheiden in het componeren van ‘sublieme ruimtelijke ervaringen’ door geënsceneerde routes, gekaderde zichten en het benutten van het omliggende landschap. In de twintigste eeuw werd dit grotendeels vervangen door het componeren met plantmateriaal en kleur, zoals de tuinen van Beth Chatto in Elmstead Market, Gertrude Jekylls Munstead Wood en Lawrence Johnstons Hidcote.

Openbareruimteprojecten
Ook in de professionele wereld zie je dit terug. De meeste Engelse ontwerpers hebben een horticulturele achtergrond. Anders dan in Nederland, waar de tuin vrijwel van het vakgebied is ‘afgeknipt’, is in Engeland de tuin hier nog volop onderdeel van. Voor grote openbareruimteprojecten is minder aandacht. ‘Tegenwoordig zijn iconische ontwerpers in Engeland schaars’, vindt onze gastvrouw Liz. ‘Die importeren we, zoals Piet Oudolf.’ In Somerset ontwierp hij het ‘Open Field’ van de internationale galerie Hauser and Wirth. De beplantingslijst van Oudolf vindt gretig aftrek. De tuin is een studieobject: met de lijst in de hand bestuderen bezoekers nauwgezet de 26.000 vaste planten die hij in golvende plantvakken rangschikte.

Opvallend in de Britse omgang met tuinen, parken en landgoederen is het diepgewortelde welhaast museale streven naar perfectie. Toch komen we op onze rondreis ook op plekken waar de ongeschreven regels van de Engelse tuin buiten de deur worden gehouden, waar perfectie geen doel op zich is, en het plezier van het tuinieren vanaf spat. Voorman van de kunststroming Arts & Crafts William Morris verbijzonderde eind negentiende eeuw zijn tuin in de Cotswolds door in een haag de figuur van een IJslands mythisch wezen te knippen. In de verder keurig ingerichte cottagetuin lijkt dit indrukwekkende beest geheel op z’n plaats.

Kerncentrales
De meest sublieme plek die we bezoeken is de tuin van de filmmaker en kunstenaar Derek Jarman in Dungeness, op een landtong aan de zuidkust. In deze kiezelwoestijn staat Jarmans eenvoudige houten huis ‘Prospect Cottage’ te midden van twee kerncentrales, talloze roestende vissershutten en op het land getrokken boten. Jarman scharrelde als een jutter door het landschap om wrakhout, andere objecten en zeldzame beplanting te verzamelen.

Hij maakte een compositie, in feite een abstractie van het omliggende landschap. Hekken of een andere begrenzing heeft de tuin niet, waardoor hij een wordt met het landschap. ‘Het paradijs achtervolgt de tuin’, schrijft hij, waarmee hij het eindeloze streven naar perfectie bekritiseerde. De meeste Engelse tuinen zijn slecht opgevoede kinderen, betoogt hij, verwend door hun ouders, te veel bewaterd en overladen met vervelende chemische troep. ‘Een tuin moet ruig zijn, shaggy. Als een tuin niet ruig is, vergeet het dan maar.’