Om buitenlandse migranten – vluchtelingen, expats, arbeidsmigranten – in te laten burgeren moeten zij deel kunnen uitmaken van de samenleving. In plaats van hen te huisvesten in gebieden met krimp en gebrek aan banen, is daar meer zicht op als zij kunnen wonen op plekken waar werk is, de Randstad bijvoorbeeld. De opgave voor stedenbouwers is dan om daar vitale wijken en steden te maken.
Tekst Michelle Provoost en Wouter Vanstiphout
De huidige vluchtelingencrisis confronteert ons met de breekbaarheid van de wijze waarop we onze ruimte besturen en hebben ingericht. Het razendsnel opzetten van noodopvanglocaties, het aanwijzen
van leegstaande vakantieparken als plekken voor tijdelijke huisvesting, het bouwen van tentenkampen. Dergelijke processen verlopen halsoverkop en leiden soms tot hevige confrontaties met lokale
gemeenschappen.
Maar veelzeggender dan dit managementprobleem zijn de locaties van de meeste opvangplekken: in de dunbevolkte delen in het oosten en het noorden van Nederland. We kennen de beelden van de
lommerrijke dorpen waar honderden vreemdelingen verloren bij een bushalte in de regen staan, de vakantieparken kilometers verwijderd van de dichtstbijzijnde winkel en de monumentale kazernes
waarvan de zalen vol staan met bedden.
Het deel van Nederland waar asielzoekers en statushouders terechtkomen overlapt nauwelijks met dat deel waar de banen beschikbaar zijn, namelijk in de Randstad. Dit is merkwaardig omdat we
allemaal willen dat geaccepteerde vluchtelingen zo snel mogelijk integreren in de maatschappij, dat hun kinderen naar school gaan, dat ze de taal leren en werk vinden.
Veel breder fenomeen
Het zou te gemakkelijk zijn om de vluchtelingenstroom – opnieuw – af te doen als een tijdelijke noodsituatie die uniek is in haar problematiek. Dat we het moeilijk vinden om op een adequate wijze
het stijgende aantal vluchtelingen adequaat op te vangen en een toekomst te bieden, is een symptoom van een breder probleem: het gebrek aan flexibiliteit en absorptievermogen in onze
steden.
Door het vluchtelingenprobleem op zichzelf te bezien ontkennen we dat migratie een fact of life is geworden en dat het alleen maar zal toenemen. De enige manier om met de
vluchtelingenkwestie om te gaan, is om het niet als een apart probleem te beschouwen, maar als een veel breder fenomeen dat evengoed de vluchteling voor oorlog of armoede betreft, als de goed
verdienende expat, de heen en weer reizende arbeidsmigrant, de nomadische student, de van stad naar stad verhuizende architect en zelfs de Nederlander wiens bestaan onzeker en onvoorspelbaar is
geworden door de geflexibiliseerde arbeidsmarkt. Allen confronteren ze ons met een ontoereikende inrichting van stad en land, die is gebaseerd op stabiliteit en definitieve vestiging, in een
wereld die op allerlei schaalniveaus steeds meer gaat over flexibiliteit en migratie.
Als dit alles zich inderdaad zo ontvouwt, zullen steden en buurten steeds sterker gekenmerkt worden door het komen en gaan van mensen, het groeien en krimpen van de bevolking, het verschijnen en
verdwijnen van voorzieningen en ondernemingen en door een steeds van kleur verschietende identiteit.
Wat betekent het ontwerpen van een ‘stad van komen en gaan’? We kunnen beginnen bij de acute problematiek van asielzoekers en statushouders. De eerste vraag is: wáár willen we dat deze mensen
straks hun leven opbouwen? Wáár willen we dat ze ‘bijdragen aan de maatschappij’? In plaats van ze te isoleren in de krimpende en marginale delen van Nederland, zouden we ze ook kunnen
verwelkomen in de gebieden waar wél banen zijn, waar de zorg- en de onderwijsinstellingen door hun schaal en diversiteit beter in staat zijn om pieken in de bevolking op te vangen: in het
verstedelijkte landschap van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Brabant.
Voormalige groeikernen als Zoetermeer of Capelle aan den IJssel, Purmerend of Spijkenisse zijn op alle mogelijke manieren verbonden met de infrastructuur, de voorzieningen en de banen van de
Randstad. Daarnaast bieden ze ruimtelijke marges voor transformaties en toevoegingen. Nieuwe winkels, werkplaatsen en nieuwe generaties scholieren en klanten kunnen de oude groeikernen weer nieuw
leven inblazen. Dat geldt ook voor gemeentes met onvoltooide Vinex-locaties
Wijken en buurten
Kunnen we in Nederland arrival citiesbouwen, stadswijken of steden die door journalist Doug Saunders in zijn gelijknamige boek zijn beschreven als plekken waar nieuwe immigranten
binnenkomen, van Shenzhen tot Slotervaart, van Thamesmead tot North Mumbai? Kunnen we steden zo ontwerpen dat ze bij uitstek geschikt zijn als uitvalsbasis voor migranten om zich in te werken in
de Nederlandse economie?
Om al deze vragen bij elkaar te brengen, en om de consequenties en mogelijkheden van een ‘stad van komen en gaan’ zichtbaar te maken is het stedenbouwkundig ontwerp onmisbaar – het moet zelfs het
startpunt zijn. Het daarbij van meet af aan inzichtelijk maken van de maatschappelijke implicaties van zo’n stad is onmisbaar voor hun integrale ontwikkeling, maar ook voor een maatschappelijk
debat. Door stedenbouwkundige beelden kunnen we de brede betekenis van migratie voor onze steden zichtbaar maken en ontsnappen we aan de enkelvoudige problemen van de expat of de vluchteling, van
de arbeidsmigrant of de internationale student. We hebben beelden en modellen van een stad of straat nodig waarin migratie een fenomeen is dat de burgers verbindt in plaats van hen uit elkaar te
drijven.
Simuleren
De Nederlandse ontwerptraditie is het aan haar internationale reputatie verplicht om, vanuit de acute nood van het vluchtelingenvraagstuk, migratie te omarmen als een enorme impuls voor het
ontwikkelen van steden en wijken van de toekomst. Ontwerpend onderzoek is daarbij van belang om scenario’s en vernieuwende combinaties zichtbaar te maken en ermee te kunnen simuleren.
Maar ook concrete projecten zijn nodig om voldongen feiten te creëren en daadwerkelijk ervaringen op te doen. We hebben immers echte plekken nodig waar stedelingen die belang hebben bij
mobiliteit, flexibiliteit en beweging samenkomen, of dat nu jonge autochtone ondernemers zijn met een groot internationaal netwerk, studenten die voor vier jaar goedkoop in een zo dynamisch
mogelijke buurt willen wonen, de net gearriveerde vluchteling die zo snel mogelijk een nieuw bestaan wil opbouwen, of de arbeidsmigrant die een Nederlandse basis nodig heeft voor zijn
transnationale bestaan.
Michelle Provoost en Wouter Vanstiphout zijn partners bij Crimson Architectural Historians. Provoost is bovendien directeur van het International New Town
Institute, en Vanstiphout hoogleraar Design as Politics aan de Technische Universiteit Delft
Dit artikel is een ingekorte versie van een essay dat verscheen in het Blauwe Kamer Jaarboek 2015
Reactie schrijven