'De overheid is net een familiebedrijf'

Daan Zandbelt en Berno Strootman: 'De rol van rijksadviseur moet je niet onderschatten' | Foto Christiaan Krouwels

DUBBELINTERVIEW MET RIJKSADVISEURS DAAN ZANDBELT EN BERNO STROOTMAN

Berno Strootman en Daan Zandbelt zijn in augustus geïnstalleerd als nieuwe rijksadviseurs. Marieke Berkers en Mark Hendriks spraken met ze over de invloed van het ambt op politiek en bestuur. En over de prioriteiten die zij zich voor de komende jaren stellen. ‘Binnen departementen zien steeds meer mensen in dat vraagstukken als energietransitie en klimaatadaptatie een ruimtelijke strategie vergen.’

 Op een dag gaat de telefoon. Iemand van het ministerie: of je interesse hebt om rijksadviseur te worden, je naam staat namelijk op een shortlist. Het overkwam landschapsarchitect Berno Strootman en architect-stedenbouwkundige Daan Zandbelt. Allebei zeiden ja en eind augustus werden beiden tijdens een feestelijke ceremonie in Delft gepresenteerd als de nieuwe rijksadviseurs voor de fysieke leefomgeving.

Hun collega en rijksbouwmeester Floris Alkemade – met zijn drieën vormen ze het College van Rijksadviseurs – heeft weleens gezegd dat hij na zijn aantreden moest wennen aan de verwachtingen waarmee hij werd geconfronteerd. Dan kwam hij ergens een zaaltje binnen midden in een discussie, en dan keek iedereen hem aan. Alsof ze zeggen wilden: wij weten het niet. U, meneer de rijksbouwmeester, moet ons het verlossende woord geven.

Daan Zandbelt, met zijn 41 jaar de jongste rijksadviseur ooit, lacht: ‘Ja, heel herkenbaar. Mensen spreken je anders aan. Ze willen iets, of verwachten iets. Of ze denken dat je ineens onbereikbaar bent. Dan beginnen ze met: Je zult wel geen tijd hebben, maar ...’

Wat doe je met die hooggespannen verwachtingen?

Zandbelt: ‘Je moet de status van het rijksadviseurschap niet gebruiken om vanuit een ivoren toren te verkondigen hoe het moet. We willen benaderbaar zijn, bereid tot samenwerking. Om meningen van anderen te horen, om goede ideeën op het spoor te komen.’

Berno Strootman is landschapsarchitect en oprichter en directeur van Strootman Landschapsarchitecten. Hij heeft onder meer gewerkt aan een groot aantal watergerelateerde opgaven, variërend van het Deltaprogramma IJsselmeergebied, integrale beekherstelopgaven voor waterschappen en stedelijke opgaven met een belangrijke watercomponent. Daarnaast heeft ontwerpen aan parken en landgoederen, natuurontwikkeling, en stedenbouwkundige plannen. Het omgaan met cultureel erfgoed in ruimtelijke plannen is voor hem een speerpunt. Strootman was van 2006-2010 voorzitter van de Adviescommissie Belvedere van het Stimuleringsfonds voor Architectuur. Hij is bovendien regelmatig lid van jury’s, is supervisor, gastdocent en publiceert over landschapsarchitectuur.

 

Daan Zandbelt is architect, stedenbouwkundige en partner bij De Zwarte Hond, een bureau voor architectuur en stedenbouw met vestigingen in Rotterdam, Groningen en Keulen. Vanuit Rotterdam werkt hij aan stedelijke projecten die variëren van regionale structuurvisies tot ruimtelijke stedenbouwkundige en architectonische interventies. Eerder had Daan Zandbelt samen met Rogier van den Berg het bureau Zandbelt&vandenBerg. Naast zijn werk bij De Zwarte Hond was hij tot voor kort verbonden aan de Van Eesterenleerstoel voor Regionaal Ontwerp aan de TU Delft. Voor de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR) 2016 gaf hij leiding aan het Projectatelier Rotterdam.


Die status die de functie aankleeft geldt vooral binnen de eigen vakwereld. Daarbuiten valt het aanzien wel mee, is onze indruk.

Er ontspint zich een korte discussie. Stootman vindt dat we de rol van de rijksadviseur niet moeten onderschatten. ‘Als rijksadviseurs zitten we op ministeries met directeuren aan tafel. Die luisteren aandachtig, die vragen om ons advies. Ze zien ons als een autoriteit en zijn oprecht benieuwd naar onze kijk op prangende kwesties.’

Maar er is ook altijd die twijfel: wat krijgen rijksadviseurs werkelijk voor elkaar?

Zandbelt: ‘We hebben geen macht of beslissingsbevoegdheid. De Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck zei het vorige week op het rijksbouwmeestercongres treffend: “We hebben van alles te zeggen, maar niets te vertellen”. Maar dat betekent niet dat we geen invloed hebben. Mijn voorganger Rients Dijkstra heeft ervoor gezorgd dat de rol van de fiets in het streven naar duurzame mobiliteit, bij de rijksoverheid weer stevig op de agenda staat. De neiging bestond namelijk om dit beleidsonderwerp maar door te schuiven naar lagere overheden.’

Strootman knikt: ‘En dat werkt ver door hoor. Ik raakte laatst bij de school van mijn kinderen aan de praat met iemand die actief is in de fietswereld. Ze had gehoord dat ik rijksadviseur ben en begon meteen over hoe belangrijk het werk van Rients Dijkstra is geweest.’

Dan: ‘Ik ondervond gisteren nog hoe serieus mensen mijn functie nemen. Ik hield een verhaal bij de presentatie van een advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, onder andere over de ruimtelijke gevolgen van de energietransitie. Ik word dan aangeklampt door iemand van het ministerie van Economische Zaken. Of we eens konden praten – het kwam erop neer dat ze onze hulp nodig hebben om de relatie tussen energie en landschap nu eens een keer goed in beeld te brengen.’

Iedere vier jaar is het weer spannend of het college van rijksadviseurs aanblijft.

Zandbelt resoluut: ‘Deze keer niet. Het stond al lang vast dat Rients een opvolger zou krijgen.’ Hij kijkt naar zijn buurman. ‘Over mijn functie bestond inderdaad enige twijfel’, geeft Strootman toe. ‘Economische Zaken vroeg zich af of een rijksadviseur voor landschap en water (de functieomschrijving van voorganger Eric Luiten, red.) nog wel nodig was, omdat het landschapsbeleid overgeheveld is naar de provincie. Daarom zijn onder andere de functiebenamingen aangepast.’

 

Zuurpruimentaart

Eind september waren Berno Strootman en Daan Zandbelt aanwezig bij het 25-jarige jubileumfeest van Blauwe Kamer. Op die nazomerdag in de tuin van het Schip van Blaauw spraken we in een speciale talkshow over hun beweegredenen en verwachtingen als rijksadviseurs. Zandbelt zei toen dat hij er minimaal voor wil zorgen dat hij over vier jaar een opvolger krijgt – maar zijn hogere doel is om het ruimtelijk denken en het integraal werken weer onderdeel te maken van het rijksoverheidsbeleid.

 

––––––––––––––––––

Berno Strootman: ‘Met maar tweeënhalve dag per week moet ik prioriteiten stellen in de enorme archiefkast die ik overgedragen heb gekregen.’

––––––––––––––––––

 

We spreken ze opnieuw, ditmaal in een vergaderkamer op de vierde verdieping van het ministerie van Financiën, waar het College van Rijksadviseurs is gehuisvest. Er is taart – Zandbelt is jarig – al valt er verder weinig te vieren. Het is de ochtend dat zakenman Donald Trump de Amerikaanse presidentsverkiezingen heeft gewonnen, wat ook op de burelen van het college het gesprek van de dag is. Bij binnenkomst laat Zandbelt merken dat hij teleurgesteld is. Wijzend naar de tas in zijn hand: ‘Het is pruimentaart, en ik zou bijna zeggen: zuurpruimentaart.’

Om niet te lang stil te staan bij het nieuws uit Amerika, leggen we een simpele vraag op tafel: bevalt het rijksadviseurschap? ‘Zeker wel’, reageert Strootman. ‘De afgelopen weken hebben we de lijnen voor de komende vier jaar uitgezet. Er is al veel gaande, met name omdat mijn voorganger Eric Luiten bij veel trajecten en projecten betrokken was. Met maar tweeënhalve dag per week moet ik kiezen, prioriteiten stellen, structuur brengen in de enorme hoeveelheid dossiers die ik heb geërfd.’

 

Niet opheffen maar benutten

Strootman en Zandbelt schrijven momenteel samen met rijksbouwmeester Alkemade aan hun agenda, die Blauwe Kamer voorafgaand aan het gesprek mocht inzien. Veel bekende aandachtsvelden, zoals de transitie van fossiele naar duurzame energie, klimaatadaptatie, mobiliteit (met name openbaar vervoer) en verstedelijkingsvraagstukken, zoals de grootschalige woningbouwopgave en de problematiek rondom leegstand en transformatie.

Daarnaast enkele algemene principes, zoals de aanbeveling om de ruimtelijke verscheidenheid in Nederland te koesteren. Strootman en Zandbelt schrijven dat ‘die diversiteit in samenhang moet worden beschouwd, zoals tussen stad en landelijk gebied, tussen groei en krimp, tussen grootschalig en kleinschalig, tussen oud en nieuw, tussen rustig en dynamisch’.

Hoogleraar Grootstedelijke vraagstukken Zef Hemel schreef onlangs dat jullie pleiten voor suburbanisatie en ruimtelijke spreiding.

Zandbelt: ‘Het tegenovergestelde is waar. We moeten juist niet vanuit een achterhaalde modernistische overtuiging overal dezelfde ruimtelijke configuratie nastreven. In de Hollandse metropool zien we juist een verscheidenheid aan woonmilieus, banen, opleidingen, vervoersmogelijkheden, landschappen, culturele voorzieningen, recreatiegebieden. Die contrasten moeten we niet opheffen, maar benutten.’

Een krimpregio hoeft geen groeiregio te worden? Of: niet in elke provincie hoeft een windpark te komen, dat soort dingen?

De rijksadviseurs knikken. ‘Precies’, vervolgt Zandbelt. ‘Al wil dat niet zeggen dat je geen strategieën voor krimpregio’s moet bedenken. In plaats van een focus op het aantal inwoners kan zo’n regio gebaat zijn bij meer bezoekers. Onze collega Floris Alkemade hield vorige week een pleidooi om de periferie te zien als proeftuin voor experimenten en innovatie.’

Het gaat er Strootman en Zandbelt kort gezegd om – en dat is niet nieuw – dat je monoculturen moet voorkomen, zoals eentonige nieuwbouwwijken of bedrijventerrein, maar ook de puur civieltechnische benadering van een wateropgave. Dat vergt langetermijndenken en een brede blik. Strootman hanteert de metafoor van het familiebedrijf als hij het heeft over de houding die het rijk zou moeten aannemen. ‘Het moet bij publieke investeringen niet gaan over welke oplossing op de korte termijn van de zittingsperiode van een kabinet het goedkoopst is of het meest oplevert. Het gaat er net als bij een familiebedrijf om dat bij elke euro die uitgegeven wordt de vraag op tafel komt of die investering over een langere tijd de beste bijdrage levert aan op het oplossen van zo veel mogelijk publieke vraagstukken.’

 

––––––––––––––––––
Berno Strootman: ‘Op de lange termijn is nieuwbouw buiten de stad lang niet altijd goedkoper en sneller is dan nieuwbouw in de stad.'

––––––––––––––––––

 

Als we vragen naar een concreet voorbeeld van dit rentmeesterschap komt al snel de woningbouwopgave naar boven. Tot 2040 moeten er waarschijnlijk nog een miljoen woningen worden gebouwd. Strootman: ‘Vaak is het argument dat nieuwbouw buiten de stad goedkoper en sneller is dan nieuwbouw in de stad. Maar op de lange termijn klopt dat lang niet altijd. Er moet immers ook geïnvesteerd worden in infrastructuur en riolering, er moeten scholen en voorzieningen komen, zaken die in de bestaande stad al aanwezig zijn. En vaak wordt vergeten wat de sociaaleconomische gevolgen zijn voor de oude stadswijken als een deel van de bewoners daar wegtrekt naar de nieuwe wijk buiten de stad. Bovendien gaat uitbreiding ten koste van het landschap.’

Is dit een pleidooi tegen het bouwen in de wei?

Zandbelt: ‘Dat is wat kort door de bocht, maar ik vind wel dat je hoe dan ook in de stad moet beginnen. De vraag over wel of niet bouwen in het landschap is secundair. Wat wij bepleiten is dat de woningbouwopgave wordt aangegrepen om op lange termijn steden sterker te maken – in plaats van het realiseren van enkel en alleen monofunctionele woongebieden. Door bijvoorbeeld te zorgen voor een divers aanbod aan woonmilieus in verschillende prijsklassen blijft de stad een plek voor iedereen – essentieel om de groeiende maatschappelijke tweedeling tegen te gaan. Door woningbouw te koppelen aan mobiliteitskwesties, zoals beter openbaar vervoer en meer fiets- en wandelpaden, wordt de agglomeratiekracht van steden vergroot.’

 

Kwaliteitsdoelstelling

Een minstens zo grote ruimtelijke opgave is het Deltaprogramma. Volgens de selectiecommissie van dit jaarboek lijkt daar een eenzijdige technische benadering de toon te zetten. Ruimtelijke kwaliteit en een bredere maatschappelijke benadering zijn ver te zoeken.

Berno Strootman neemt het woord: ‘Dat komt deels doordat een kwaliteitsdoelstelling en sturing door het rijk ontbreken. Dat was juist de kracht van Ruimte voor de Rivier. Ik wil dat het Deltaprogramma, maar ook het Hoogwaterbeschermingsprogramma vanuit de familiebedrijfoptiek wordt benaderd, dat gepoogd wordt om met elke euro publiek geld zo veel mogelijk maatschappelijke doelen te realiseren.’

De woningbouwopgave ligt bij gemeenten, in het Deltaprogramma staan de waterschappen en provincies aan de lat. Zijn jullie dan bij het rijk niet aan het verkeerde adres?

Strootman: ‘Wij zijn rijksadviseurs en adviseren dus enkel en alleen de rijksoverheid. Hij vervolgt: ‘Ik spreek straks met de directeuren van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport. Daarin gaat het om niet geringe investeringsstromen, waarmee het rijk dus invloed heeft op hoe publiek geld besteed wordt. Voor de borging van kwaliteit zijn ook andere manieren voor handen, zoals kwaliteitsteams. Ik ben net lid geworden van het kwaliteitsteam voor de rivierverruiming en dijkversterking Varik-Heesselt, onder meer om met eigen ogen te zien hoe waterprojecten in de praktijk vorm krijgen.’

 

Een kritische blik op het aanbestedingenbeleid – gericht op prestatie, geen harde kwaliteitseisen, marginale rol voor het ontwerp – zou ook kunnen helpen.

Strootman: ‘Klopt, maar we zijn er nog niet over uit hoe we dit kunnen aanvliegen. Daarover gaan we binnenkort in gesprek.’

 

Wortel schieten

Berno Strootman en Daan Zandbelt beseffen dat hun doelen ambitieus zijn, temeer omdat binnen de rijksoverheid ruimte en ontwerp nu niet bepaald in het spotlicht staan. ‘Maar’, constateert Zandbelt, ‘binnen departementen zien steeds meer mensen in dat vraagstukken als energietransitie, het versterken van de economische concurrentiepositie en klimaatadaptatie een ruimtelijke strategie vergen.’ Monter: ‘En daar gaan wij ze de komende vier jaar bij helpen.’

––––––––––––––––––

Daan Zandbelt: ‘Het is de vraag of Nederland wel volledig zelfvoorzienend moet zijn in de opwekking van duurzame energie’

––––––––––––––––––

 

Is dat niet een al te positieve voorstelling van zaken. Immers, de rol van het ontwerp is al jaren marginaal, constateert ook de selectiecommissie van dit jaarboek.

Zandbelt: ‘Het glas is half leeg of half vol. Ik zie dat in ieder geval bij het ministerie van IenM die integrale blik en het langetermijndenken langzaam wortel schieten. De directeur-generaal Bereikbaarheid zegt bijvoorbeeld dat bereikbaarheid voor hem geen doel is, maar een middel om andere doelen op het gebied van economie, duurzaamheid en verstedelijking te behalen. Dat is precies het denken dat wij voorstaan.’

Als één opgave een dergelijke houding van het rijk nodig heeft, is het wel de omslag van fossiele naar duurzame energie. In het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur staat dat deze transitie het kansrijkst is als ‘met mensen uit de streek en met behulp van ontwerp waardevolle landschappen worden gecreëerd’. Helemaal mee eens, aldus Strootman. ‘Al zal het nog lastig zijn om met harde en technische elementen als windmolens en zonnepanelen waardevolle landschappen te maken. Zandbelt vult aan: ‘En het is de vraag of Nederland wel volledig zelfvoorzienend moet zijn.’

Strootman: ‘Wij kunnen helpen, bijvoorbeeld door in beeld te brengen wat op nationaal niveau de ruimtelijke weerslag van duurzame energiewinning is.’

Zandbelt: ‘Dat zijn wat mij betreft niet van die belemmeringskaarten, waarin planologische restricties bepalen waar plek is voor een windmolen. Nee, onze insteek is om vanaf de andere kant te werken. Roept u maar: waar zou u een windpark willen?’