Anti-stad Almere op zoek naar nieuw verhaal

Foto Ruben Dario Kleimeer

 

Almere worstelt met zijn identiteit. Alle inspanningen ten spijt wil de poldergemeente maar geen echte stad worden. Dat aanvaarden in plaats van krampachtig vasthouden aan het wensbeeld een echte stad te zijn, biedt Almere echter onvermoede kansen. Zoals het experiment ooit bedoeld was.

 

Door: Jaap Jan Berg

Op 16 augustus 1975 verscheen in Vrij Nederland het uiterst kritische artikel ‘Almere, een anti-stad’. De datering is cruciaal: het artikel verscheen nog voordat er überhaupt iemand in de nieuwe stad woonde en maakte deel uit van de destijds breed gevoerde discussie over de noodzaak, vorm en functie van de suburbane en meerkernige stad in de Flevopolder. Het artikel was een verkorte weergave van het eveneens kritische rapport ‘Het drijfzand onder Almere’ van een werkgroep die in het leven was geroepen door de sector Welzijn van de Stichting interuniversitair instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek (SISWO). In de werkgroep zaten onder andere architecten, stedenbouwkundigen, politicologen en planologen.

De auteurs van het uitvoerige en grondige artikel in het weekblad wonden er geen doekjes om: Almere was in hun ogen een bedenkelijk construct. De belangrijkste kritiek richtte zich op de anti-stedelijke uitgangspunten voor het plan voor Almere. Want, zo schreven de auteurs, bewoners zullen er voornamelijk in laagbouw wonen, omgeven door veel groen – en dat heeft niets met stad te maken. ‘Het wordt een anti-stad, omdat op anti-stedelijke gronden nu eenmaal geen stad te bouwen is’.

Deze aanval op de inherente stedelijke logica van het kersverse Almere was niet uniek en galmde nog jaren door terwijl de stad zelf een stormachtige en snelle ontwikkeling doormaakte. De groeicijfers met bijbehorende mijlpalen gecombineerd met bestuurlijke trots overstemden jarenlang de hardnekkige kritiek op het suburbane construct Almere.

 

Voedingsbodem

Maar met het recente stilvallen van die groei, de krimp van de bevolking en de neigingen van lokale politici (met name van Leefbaar Almere en PVV) om zich bij tijd en wijle te keren tegen te snelle groei – en daarmee verdere verstedelijking – van Almere, ontstaat wederom een voedingsbodem voor anti-stedelijke sentimenten. Uit cijfers van het CBS uit 2014 blijkt dat de ‘groeistad’ Almere voor het eerst in negen jaar meer bewoners zag vertrekken dan binnenkomen. ‘Almere raakt achterop’ kopte dagblad Trouw in 2012 veelzeggend. Maar er zijn meer, soms impliciete, signalen dat het ‘stad-zijn’ maar niet wil lukken. In het kader van de Floriade in 2022 borduurt de gemeente nadrukkelijk voort op de beginselen van Almere als tuinstad: ‘Verscheidene stadskernen met daartussen en -omheen een groen casco van recreatiegebieden, natuurzones en landbouwgronden.’ Niet bepaald een stedelijk beeld.

 

'In een stad onder zeeniveau is het ondenkbaar om duurzaamheid te negeren', aldus toenmalig wethouder Adri Duivesteijn

 

Dat is opmerkelijk omdat Almere de laatste jaren juist nadrukkelijk zijn nieuwe stedelijkheid propageerde, met als onbetwist hoogtepunt het stadshart naar ontwerp van OMA. In het Floriadeplan wordt de wereldtuinbouwtentoonstelling nu juist als een ‘groene tegenhanger’ van dat stadshart gemunt. Met de door het college geformuleerde ‘Almere Principles’ in de hand wordt het 40 jaar oude adagium van groene stad vervolgens voorzien van een sausje duurzaamheid: ‘Wie aan de stad bouwt, kan onmogelijk de grote ecologische en milieuvraagstukken negeren. In een stad onder zeeniveau is het ondenkbaar dat we de noodzaak van duurzaamheid buiten beschouwing zouden laten’, aldus toenmalig wethouder Adri Duivesteijn in het bijbehorende boekje.

In de worsteling met zijn groene DNA, suburbane erfenis én toekomst als stad helpt de populariteit van grote buur Amsterdam ook niet echt mee. Sterker nog, de huidige populariteit van de historische stad staat in scherp contrast met de jaren zeventig toen Amsterdam en andere grote steden leden onder verpaupering en een kwalitatief onvoldoende woningaanbod. De rollen zijn echter niet een op een omgedraaid. Tegenwoordig ontbreekt het Almere immers niet aan voldoende kwalitatieve woningen of ruimte, maar kampt het veel meer met een gebrek aan arbeidsplaatsen, voorzieningen en het nu zo populaire stedelijke patina. Mede hierdoor is het refereren aan een 40 jaar oud, kritisch artikel opeens niet meer zo vergezocht als om de status van het huidige Almere wordt gevraagd. Almere is misschien wel weer net zo kwetsbaar als toen het in 1976 nog niet bestond.

Niet dat het project Almere moet worden afgeschreven. Daarvoor zijn de feitelijke investeringen, de met overtuiging ontworpen en uitgevoerde structuurplannen en visies die stad en bewoners nader tot elkaar moesten brengen te omvangrijk en te waardevol. Met als laatste toevoeging de erfenis van Adri Duijvesteijn van de grootschalige kansen voor particuliere opdrachtgevers in de polder.

Maar de vergeefse poging om een echte stad te worden vraagt wel om een wake-upcall, om een paradigmaverschuiving waardoor Almere zichzelf opnieuw uit kan vinden.

 

Calimerocomplex

Almere is in de loop der jaren verstrikt geraakt in zijn eigen ambities en verlangens. Er heerste een sterk wensdenken en een onuitputtelijke hoop op stedelijke eindbeelden. Die neiging komt voort uit het calimerocomplex waarmee Almere kampt. Dat heeft in 40 jaar bouwen aan de stad tot meer verwarring dan consensus geleid.

Daarbij worstelen de beleidsmakers met plannenmakerij op basis van onduidelijke kaarten en een gebrekkig functionerend kompas. De duidelijke plannen waarmee Almere gedurende de eerste drie decennia van zijn bestaan werd gebouwd behoren al lang tot het verleden. Nu wordt het beleid gekleurd door incidenten en oprispingen die voor korte publiciteit zorgen en de stad even in het spotlicht zetten. Dit laatste overigens geheel in lijn met genagbare marketingstrategieën om een ‘lastig’ product te verkopen. De aanleg, vorm en branding van Almere Duin is illustratief – op de projectwebsite staat: ‘DUIN is een plan vol contrasten; druk en rustig, beschut en in de wind, natuurlijk en stedelijk. In DUIN zijn veel dingen net wat anders dan normaal.’

 

De erfenis van leegstaand commercieel vastgoed is het gevolg van het  geloof in onbelemmerde groei en de status van majeure stad

 

De werkelijkheid stemt treurig. De stad worstelt met een somber stemmende erfenis van leegstaand commercieel vastgoed als gevolg van een overmatig geloof in onbelemmerde groei en de status van een majeure stad. Hoewel de economische en vastgoedcrisis een gunstige uitwerking leek te hebben door de ruimte die zelfbouwers en particulieren kregen, lijkt die opleving niet voldoende en krachtig genoeg om Almere als stad-in-wording op koers te houden. Daarvoor zijn de omvang en het effect van de zelfbouwsels voor de stad toch te gering en te gefragmenteerd. Bovendien lijkt Almere bij de eerste signalen van de aantrekkende huizenmarkt terug te willen grijpen naar het denken en handelen van voor de crisis. Zo krijgen marktpartijen de kans verder te gaan met waar ze gebleven waren.

Dat is tenminste de indruk die het door wethouder Tjeerd Herrema gelanceerde project ‘Bouwen voor de ander’ wekt. Het richt zich schijnbaar op mensen die graag een eigen woning willen bouwen maar die het proces ingewikkeld of tijdrovend vinden. De oplossing: een ontwikkelaar biedt woningzoekenden een combinatie aan van een kavel met bouwplan in een gedifferentieerde en kwalitatieve woonomgeving. Hoewel voorzien van een quasi-persoonlijke toets zijn het als vanouds de ontwikkelaars en niet de particulieren die woningen gaan bouwen. De ontwikkeling noemde Duivesteijn een klap in het gezicht van alle Almeerse zelfbouwers die de voorbije jaren hun nek hebben uitgestoken.

Deze ontwikkelingen, een haperend politiek en ruimtelijk kompas – het maakt dat Almeerders zich beklagen over de aanhoudende scepsis over hun stad, het maakt dat critici hun bedenkingen bij het Almere-project bevestigd zien. Natuurlijk zullen sommigen tegenwerpen dat de stad nog jong en in ontwikkeling is: niet voltooid, onaf en adolescent. Maar die vlieger gaat niet langer op. Elke nieuwe stad bereikt immers het punt dat hij zich niet meer kan beroepen op zijn nieuwheid en korte bestaan. Almere is dat punt al gepasseerd.

 

Torenhoge verwachtingen

Er moet dus iets fundamenteels veranderen. En die verandering ligt niet in de toekomst en wordt niet bereikt met wensdenken, zoals de talloze structuurplannen steeds beloofden. Het is nu nodig om de schijnbeloftes te temperen die zwaar op de schouders van de new town drukken. Want zijn niet bijna alle problemen van Almere terug te voeren op torenhoge verwachtingen die we met zijn allen van de stad hebben? Bijvoorbeeld op het gebied van de complexe en grillige verhouding tot Amsterdam – óf een eigenstandige, complete stad óf een dubbelstad Almere-Amsterdam –, de immer moeizame economische koers, het opbouwen en onderhouden van voorzieningen, een cultuuraanbod en instituten.

Zo bezien is de geschiedenis van het ‘stad-zijn’ of ‘stad-willen-zijn’ een eindeloos heen en weer schipperen tussen willen, moeten en falen. Want ondanks de snelle groei van de eerste decennia, de bereikte omvang en ingezette schaalsprong heeft Almere ook na 40 jaar ontwikkeling en bouw geen stad kunnen worden. Misschien is Almere toch de anti-stad geworden waarvan de auteurs van het artikel in Vrij Nederland het op voorhand betichtten.

 

In de acceptatie van die status, in de erkenning dat Almere ‘stad-af’ is, schuilt een enorme bevrijding

 

Maar dat is in het huidige perspectief geen schande. In de acceptatie van die status, in de erkenning dat Almere ‘stad-af’ is, schuilt een enorme bevrijding. Wanneer Almere niet langer ontwikkeld wordt met een moeizaam te bereiken en te consolideren statuur, maar vanuit een intrinsieke logica valt veel op zijn plaats. De oplossing zit in een aanpassing van het zelfbeeld, het loslaten van dat ambitieuze eindbeeld en in de structurele omarming van verandering en kleinschaligheid. Wanneer Almere niet meer als stad ontwikkeld, gebouwd en beoordeeld wordt, maar bestaat als nederzetting of desnoods als een agglomeratie van nederzettingen, biedt dat een veelvoud aan voordelen.

 

Groen en leefbaar

Het inwisselen van stad voor nederzetting is dus geen taalspel of truc. Dat zou geen recht doen aan de bestaande stad en de bijna 200.000 inwoners. Met de acceptatie en aanvaarding van deze statuur verliest Almere daarentegen wel veel van de stress, het ongenoegen en de onzekerheden die een niet-volwaardige stad en zijn bewoners aankleven. Ook in historisch perspectief bevestigt het de ontwikkeling van afzonderlijke kernen die maar met moeite tot een echte, stedelijke, eenheid konden worden gesmeed. Dat is ook de feitelijke praktijk van de stad in zijn ontwerp, ervaring en uitbreiding – denk aan de tuinstadbasis in het Floriadeplan.

Het denken en handelen in de geest van een nederzetting maakt de destijds door het Projektburo Almere en in het bijzonder door de ontwerpers Alle Hosper, Jaap Nip en Teun Koolhaas bedachte en aangelegde buitenruimte hernieuwd betekenisvol – de ruimte tussen en rond de verschillende woonkernen die bedacht en aangelegd werd om de nieuwe stad groen en leefbaar te maken én de kwaliteit van de woongebieden te verhogen. Deze groene buffer tussen de kernen die moest zorgen voor een vervlechting van de groene, suburbane stad met het omliggende landschap, verkrijgt in de relatie met een nederzetting nieuwe kracht. De groene contramal is dan niet langer een barrière die in de ogen van veel bewoners en bestuurders de gewenste stedelijkheid ondermijnt, maar vormt een ruimtelijke adempauze tussen de verschillende nederzettingen, of delen daarvan.

De gesuggereerde afwaardering van de stad en stedelijkheid en de fragmentering van het Almeerse weefsel zouden vervolgens nog meer aan kracht kunnen winnen als de verschillende delen niet integraal maar meer onderscheidend van elkaar ontwikkeld worden. En als het de gemeente echt menens is zou de groeiende burgerparticipatie in dit verband ook nog vertaald kunnen worden in meer bestuurlijke autonomie voor de bestaande kernen in een stelsel met stadsdelen en bestuurscommissies.

 

De wijken hebben steeds een andere uitstraling gekregen, naar de mode en grillen van dat moment


Eigenlijk is veel van de huidige stedelijke ruimte al het resultaat van het gevolgde traject en de bepalende verschijningsvorm van de gerealiseerde suburbaniteit. De achtereenvolgens aangelegde wijken hebben immers in het verloop van de aanleg steeds een andere uitstraling en overheersende architectonische detaillering gekregen, overeenkomstig de mode en grillen van dat moment. Dit pallet aan laagbouwwoningtypes wordt door velen gezien als een manco bij de ontwikkeling van gewenste stedelijkheid ter plaatse. Maar in het licht van een nederzetting, en bij voorkeur gecombineerd met verdere experimenten, ontstaat juist een beeld van continue verandering, afwisseling en ook tijdelijkheid. Transformatie naar meer stedelijke vormen is dan ook niet meer nodig.

 

Conservatieve ideeën

Zo vallen ook de nieuwe plannen voor de verdere ontwikkeling van Almere op hun plaats. In het bijzonder de ingezette koers voor Oosterwold, waar vele bakens voor burgerparticipatie en nieuwe vormen van gebiedsontwikkeling worden verzet. Een moeizaam proces dat veel bewondering oproept, maar dat ook de nodige kritiek krijgt. Kritiek die vaak verband houdt met vermeende discrepantie tussen deze experimentele en ruimteverslindende vorm van verstedelijking en meer conservatieve ideeën over stedelijkheid. Maar in de context van de losse formatie en structuur van een nederzetting verdwijnt het chagrijn als bij toverslag. Niet het opgelegde of te verdedigen eindbeeld van een stad, maar de actuele experimentele betekenis en toegevoegde waarde prevaleren. De status van nederzetting permitteert waarschijnlijk ook veel meer fouten en try-outs. De in Almere beleden organische stedenbouw zou zodoende naast de groei- ook een krimpvariant kunnen krijgen: het vroegtijdig verwijderen en vervangen van gedateerde experimenten.

Daar ligt nóg een belangrijke kans – voor zowel Almere als Nederland. In plaats van een krampachtige strijd om erkenning als volwaardige stad kan Almere met de vele beschikbare ruimte zich ontwikkelen tot experimenteel gebied bij uitstek: een special experimental zone. Dit speelde al in de vroege planvorming voor Almere een rol. In de officieuze nota ‘Buitenruimte’ uit 1976 zijn ‘reserveringen voor bijzondere bestemmingen’ aangegeven. Vertaald naar het heden zouden delen van het grondgebied aangewezen kunnen worden als ontwikkelingszones met een speciaal karakter. Gebieden waar experimenten kunnen plaatsvinden op het gebied van duurzaamheid, bouwtechnieken en woonvormen.

Terugkijkend is ook hier al eerder een traditie voor ingezet, met de wijkjes De Fantasie, De Realiteit en De Eenvoud. De recent door de gemeente en het Woningbouwatelier geïnitieerde ‘BouwEXPO Tiny Housing’ kan er direct voor ingezet worden. Het ontkoppelen van deze en nieuwe initiatieven van het concept stad zorgt er hoogstwaarschijnlijk ook voor dat deze projecten veel meer worden beoordeeld en gewaardeerd op hun eigen merites. Bevrijd van het juk als bijdrage aan stad en stedelijkheid zijn het eigenstandige en intrigerende experimenten die plaatsvinden in de nederzetting Almere.

 

Dit is een bewerking van een artikel dat eerder verscheen in Blauwe Kamer 1-2016