Henk Hartzema: ‘Stedenbouw is een kwestie van gezond verstand’

Tekst Marieke Berkers en Mark Hendriks Foto Christiaan Krouwels

Onvermoeibaar komt Henk Hartzema – in essays, brieven, ingezonden stukken en in zijn ontwerppraktijk – op voor wat hij ziet als het bestaansrecht van de stedenbouw: lijnen uitzetten waarlangs steden zich kunnen ontwikkelen en elke groep tot zijn recht komt. ‘Trap niet in de val van eindeloze discussies over voorschriften, maar nodig architecten en bouwers uit om samen aan die stad te bouwen.’

Hij zou dolgraag een tijdschrift beginnen. Een blad dat elke editie een specifiek thema uitdiept, en, heel belangrijk, verschillende opinies en visies tegenover elkaar plaatst. Stedenbouwkundige Henk Hartzema ziet het helemaal voor zich: ‘Ik denk aan een grote groep redacteuren die in wisselende samenstelling nummers maken. Niet op basis van actualiteit, maar op basis van hun interesses en drijfveren. Een nummer over kathedralen bijvoorbeeld, of over vergezichten voor mijn part.’

 

Als bouwkundestudent in Delft bracht Hartzema vele uren in de bibliotheek door. Het bladeren door boeken en periodieken was als een ontdekkingsreis. ‘Je kreeg een goed beeld van wat er speelde, maakte kennis met uiteenlopende ontwerpvisies. Die verschillende meningen scherpten mijn geest. Soms las ik iets waarvan ik dacht: daar is geen speld tussen te krijgen. Maar dan bekeek ik het weerwoord en dacht ik precies hetzelfde. Zo werd ik gedwongen om een eigen mening te vormen.’

Wie is Henk Hartzema?
Henk Hartzema studeerde in 1995 af aan de TU Delft in de richtingen architectuur en stedenbouw. Hij was tot 2002 verbonden aan West 8 en richtte in 2005 Studio Hartzema op. Al die tijd was Hartzema tevens docent aan verschillende universiteiten, waarvan de periode als professor aan de Accademia di Architettura in het Zwitserse Mendrisio (2000-2009) de langste was. In 2009 was hij de eerste lector Design in Urbanism aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam.
Met Studio Hartzema werkt Henk Hartzema aan grootschalige gebiedsontwikkelingen zoals Leiden Bio Science Park (sinds 2002), VU Campus Amsterdam (2005), Park Vogelenzang in Bennebroek (2010) en Havengebied Plaspoelpolder in Rijswijk (2017). Voor al deze plannen is Hartzema tevens stedenbouwkundig supervisor zoals hij dat ook was voor de herontwikkeling van het Van Heekplein en omgeving in Enschede en villawijk Nieuw Stalberg in Venlo.
Naast het ontwerpwerk doet Henk Hartzema veel onderzoek naar de ruimtelijkheid van stad en land.



Van de huidige generatie ontwerpstudenten bestaat het beeld dat ze maar weinig in de bibliotheek komen. Laat staan dat ze een boek lezen of een abonnement op een tijdschrift of krant hebben.

Gaat je dat niet aan het hart?
‘Dat is jammer, maar ik begrijp het wel. Door de komst van internet wordt de informatie over ze uitgestort. Je weet niet meer waar je moet beginnen. De ontdekkingsreis is vandaag de dag een dwaaltocht.’

Een korte stilte. Dan: ‘Ik vond het lastig om wat ik las te vertalen naar mijn ontwerpwerk. Ik deed meer aan grasduinen en noteerde woorden of zinsneden die me op dat moment raakten, die samenvielen met waar ik mee bezig was. Eerlijk gezegd nam ik theorieën en verhandelingen nooit helemaal tot me, ik pikte eruit wat ik kon gebruiken.’

De voorliefde voor het geschreven woord uit zich in een imposant oeuvre aan ingezonden brieven en opiniestukken. Hij schreef – voor zover hij weet als enige stedenbouwkundige – in 2012 een reactie op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van minister Schultz, waarin hij haar adviseerde om niet alles aan lagere overheden over te laten. Hij ageerde in Het Financiele Dagblad tegen het voornemen om de bouwregels langs de kust te versoepelen, deed mee aan een essaywedstrijd over de toekomst van de Randstad en richtte zich per brief rechtstreeks tot premier Rutte en koning Willem-Alexander.

Wat schreef je de koning?
‘Ik haakte aan bij de onvrede over de EU, over het gevoel dat bij mensen leeft dat alles in Brussel besloten wordt. Ik schreef hem dat we juist daarom datgene waar we in Nederland nog wel zeggenschap over hebben niet moeten verkwanselen: de zorg, de pensioenen en de ruimtelijke ordening.’

Wat was zijn antwoord?
Lachend: ‘Dat ie zich niet met zulke concrete zaken bezighoudt.’

Opmerkelijk genoeg laat Hartzema zijn stem nauwelijks horen in de vakwereld zelf. Hij zegt daarover: ‘Ik merk dat ik in panelgesprekken of vakdebatten niet op mijn plek ben. Ik wil dan te graag dieper op een onderwerp ingaan dan mogelijk, voorbij de waan van de dag. Daarom vermijd ik dat soort gelegenheden zoveel mogelijk.’

Een uitzondering was zijn ingezonden brief in het maartnummer van Blauwe Kamer. Daarin reageerde Hartzema op het interview met Edzo Bindels in het Blauwe Kamer Jaarboek van 2017. De West 8-directeur schetst daarin een somber beeld van de stedenbouw. ‘In veel projecten maak ik mee dat de kongsi al rond is, tussen de financiële en juridische jongens, de verkeerskundigen en de bouwers. Wij (de stedenbouwkundigen, red.) mogen een mooi plaatje van de buitenruimte maken, architecten mogen alleen nog een gevel tekenen’, aldus Bindels.

Hartzema nu: ‘Ik vind dat Edzo (samen wonnen ze ooit de Jonge Maaskantprijs, bij West 8 waren ze jarenlang partners, red.) als een verliezer spreekt. Het lijkt alsof hij het geloof in de stedenbouw verloren heeft.’

Hij vindt dat stedenbouwkundigen buitenspel staan.
‘Ja, en ik snap ook wel waar dat vandaan komt. Het voelt soms alsof het vak ons door de vingers glipt. Maar dat betekent niet dat we ons daar bij neer moeten leggen. Juist dan moeten we in actie komen, zorgen dat we onszelf in die kantelende wereld opnieuw uitvinden.’

In je e-mail aan de redactie spreek je van stedenbouw 3.0. Wat is dat?
‘Ik weet, het is een vreselijke benaming, maar ik bedoel niets meer dan dat we weer de lijnen uitzetten waarlangs steden zich kunnen ontwikkelen, dat we structuren ontwerpen waarbinnen de samenleving vooruit kan, waarbinnen elke groep tot zijn recht komt. Dit kunnen dijken zijn, wegen, straten, parken, linten, pleinen. Dit is niet nieuw – het is de kern van wat stedenbouw ooit geweest is.’

__________

 

‘Van een dienend vakgebied verwerd de stedenbouw na de oorlog tot een voorschrijvend vakgebied'

__________

 

Om zijn punt kracht bij te zetten schetst Hartzema hoe het vakgebied zich van ‘stedenbouw 1.0’ – dienend aan de samenleving om ontplooiing, individualiteit en vooruitgang te stimuleren – ontwikkelde tot een totalitaire discipline die op basis van normen, regels en een doorgeschoten maakbaarheidsdenken burgers in een keurslijf wilde drukken. ‘Van een dienend vakgebied verwerd de stedenbouw na de oorlog tot een voorschrijvend vakgebied. Wij wisten hoeveel procent sociale huurwoningen goed was voor een buurt, welke voorzieningen per honderd woningen nodig waren, hoeveel groen noodzakelijk was, hoe breed een stoep. Deze controledwang uitte zich elke tien jaar in een ander stedenbouwkundig vormbeeld. In de jaren zestig en zeventig de stempels, daarna de bloemkoolwijken, op het laatst de lage rijwoningen in de Vinex-wijken.’

Je kan toch ook zeggen dat de ontwerpers van de naoorlogse wijken – toen stedenbouw nog niet aan de markt toebehoorde – idealisten waren, dat ze het beste met de samenleving voorhadden?
‘Dat is ook zo, en ik zeg ook niet dat het niet goed bedoeld was. Maar dat “ideale maatschappijbeeld” was gebaseerd op een rigide maakbaarheidsdenken. De ontwerpers van toen waren ervan overtuigd dat zij wisten wat goed was voor de mensen. Maar in hun plannen bestond geen enkele ruimte voor creativiteit, voor eigen initiatief, laat staan voor particulier opdrachtgeverschap of bottom-up.’

Het is, aldus Henk Hartzema niet vreemd dat deze vorm van stedenbouw zo goed samenging met de modernistische architectuur, waarin een onverbiddelijke drang naar sobere en geometrische vormen de boventoon voerde. ‘Ik kreeg in Delft les van modernen van de derde generatie die mij vertelden dat een gevel puur moest zijn, maar zonder dat ze wisten waarom. In mijn eerste weken hielden ze ons voor dat we onze ouderlijke woningen, met kappen en baksteen en waar we zo fijn waren opgegroeid, uiteindelijk zouden bestempelen als lelijk.’

Een vergelijkbare nadruk op esthetiek, op gevelbeeld zelfs, speelde een rol in Hartzema’s besluit om na zes jaar partnerschap West 8 te verlaten. ‘Ik twijfel of ik dit moet zeggen, maar op een gegeven moment werkten we aan de vernieuwing van Crooswijk, een slechte buurt in Rotterdam waar ik toevallig ook woonde. Ons voorstel was niet meer dan een klassiek sloop-nieuwbouwplan, waarbij in de nieuwbouw, net als op Borneo-Sporenburg in Amsterdam, de individualiteit van de bewoners weerspiegeld moest worden in het gevelontwerp. Ik vond dit moeilijk te verteren. Hoe kan je de vernieuwingsoperatie van zo’n moeilijke wijk terugbrengen tot een discussie over façades? Ik wilde me richten op het mechanisme van de individualiteit achter de gevels, van de mensen: wat willen zij, wat hebben zij nodig?’

Waarom was daar geen oog voor?
‘Het is deels de invloed van de landschapsarchitectuur, een discipline afkomstig uit de tuinkunst die gaat over esthetiek, over het creëren van illusies, het ensceneren van ruimtes. In zekere zin is dat een decadente bezigheid, die moet je niet loslaten op Crooswijk.’

Na een moment: ‘Overigens leerde ik in Delft van hoogleraar Clemens Steenbergen dat het creëren van illusies ook bevrijdend werkt. Landschapsarchitecten in Italië, Frankrijk en Engeland gaven vorm aan de verbeelding, maakten omgevingen om te ontsnappen aan het alledaagse.’

In de hoek van de vergaderkamer van Hartzema’s kantoor aan de Rotterdamse Westblaak staat een maquette. Het is het plan voor de campus van de Vrije Universiteit in Amsterdam – een project waarvan hij al dertien jaar supervisor is en waarin hij zijn ‘stedenbouw 3.0’ in de praktijk brengt. ‘Zo’n campus is een dynamische omgeving. Studenten komen en gaan, de buzz van de Zuidas is pal om de hoek. Zo’n gebied heeft herkenbare openbare ruimtes nodig: pleinen met een huiskamergevoel, straten die prettige associaties oproepen, duidelijke grenzen waardoor de campus in de grote stad herkenbaar blijft.’ Met zijn vinger volgt Hartzema de diagonale lijn die vanaf het zogenoemde Campusplein rechtstreeks naar trein- en metrostation Zuid loopt. Waar de lijn de De Boelelaan kruist, ontwierpen Hartzema en zijn mensen een knik in het voor de rest kaarsrechte straatprofiel. ‘Heel simpel, maar effectief. Daardoor weten automobilisten dat ze een bijzondere plek naderen.’

Wat Hartzema wil zeggen is dat als de samenhang in de openbare ruimte goed geregeld is, je als stedenbouwkundige verder niet zoveel hoeft te doen. ‘Geef anderen de ruimte om binnen die structuur hun projecten en ambities vorm te geven.’

Dus niet voorschrijven, maar loslaten?
‘Precies. Ga niet vooraf lopen drammen over bouwhoogtes of waar de voordeur moet komen. Dat zijn nou uitgerekend de redenen waarom we als stedenbouwkundigen soms verguisd worden. Trap niet in de val van eindeloze discussies over voorschriften, maar nodig architecten en bouwers uit om samen aan die stad te bouwen.’


Bedoel je dat beeldkwaliteitseisen niet nodig zijn?
‘Architecten en ontwikkelaars hebben vaak al een goed beeld van wat ze willen bouwen. Het is aan ons hen te wijzen op enkele stedelijke principes, zoals het voorkomen van tochtgaten, een bankje in de zon, een comfortabele entree, een plek voor fietsen. Helemaal niet ingewikkeld eigenlijk, gewoon gezond verstand.’

Dat dit ‘loslaten’ bevrijdend werkt, ondervindt Hartzema in Leiden waar hij sinds 2004 werkt aan een masterplan voor het Bio Science Park. ‘Daar hebben we te maken met tientallen eigenaren. Die zitten niet te wachten op de alwetende ontwerper die de gehele stedenbouwkundige indeling op de schop wil nemen. Daarom moet je op zoek naar wat hen bindt, naar common ground.’

Dat bleek daar de breedgedragen wens om de uitstraling van de openbare ruimte te verbeteren. Samen met Juurlink en Geluk stelde Studio Hartzema een ‘Hollandse’ inrichting voor, met veel water, inheemse bomen, bruggen en wandelpaden. Zo hopen de ontwerpers het bedrijventerrein om te vormen tot campus.

__________

‘In  Leiden zeggen we niets over duurzaamheid, biodiversiteit, verkeer of sociale veiligheid. Als een vraagstuk urgent is, komt het heus wel op tafel'

__________

 

 

Loop je niet het risico dat ingewikkelde problemen genegeerd worden omdat ze toevallig niet tot de common ground behoren?
‘Dit klinkt gek, maar in Leiden zeggen we in het stedenbouwkundig plan niets over duurzaamheid, biodiversiteit, verkeer of sociale veiligheid. Als een vraagstuk urgent is, komt het heus wel op tafel. Je kunt zulke zaken beter in stilte regelen. Ons ontwerp voor de openbare ruimte houdt dus wel degelijk rekening met zaken als duurzaamheid en biodiversiteit.’

Gaat dat zoeken naar een common ground weleens mis?
‘Op een zorglandgoed in Bennebroek wilden we de openbare ruimte inzetten als ontmoetingsplaats voor de cliënten van een zorgcluster en de bewoners van nieuwe woningen op het terrein. Mede doordat het zorgcluster zich meer afzonderde, vormt de parkruimte nu een wig tussen de twee werelden die we juist wilden verbinden.’

Al jaren speelt Henk Hartzema met het idee van een plan voor de Randstad, een metropool die volgens hem nog altijd ruim en landschappelijk is opgezet, maar vol en onoverzichtelijk aanvoelt. Of zoals hij schreef in het essay ‘De Randstad is van niemand’: ‘Hoe kan het dat heel Nederland is gepland, maar dat we desondanks ontevreden zijn met het eindresultaat?’

Het antwoord op deze vraag ligt, hoe kan het ook anders, in het gebrek aan een samenhangende structuur. Hartzema meent dat ons snelwegennet de ware aard van de Randstad – ‘losse kernen en buurtschappen in een Ruysdaeliaans groen landschap’ – negeert. Onder meer doordat dit van rijkswege ontworpen verkeersnetwerk geleid heeft tot kilometerslange bedrijventerreinen, kantorenparken en nieuwbouwwijken.

Dit neigt naar nostalgie.
‘Wat ik bedoel is dat als we ons nu door West-Nederland bewegen, we geen zicht hebben op de werkelijke metropool die de Randstad is. Dat komt mede doordat we geen alternatieven hebben. De rijksstraatwegen, ooit aangelegd door Napoleon en die van kerk tot kerk liepen, zijn om zeep geholpen. Het is gewoonweg niet mogelijk om binnendoor, als doorsnede van het alledaagse leven, van stad naar dorp naar stad te rijden.’

Moeten we de oude provinciale wegen in ere herstellen?
‘Dat is een optie. Het gaat mij om de kwaliteit van de Randstad, rustige wijken en kernen die zich op onafhankelijke wijze ontwikkelen, van elkaar gescheiden door de ruimte van een groen hart. Dat moeten we niet zomaar weggooien. De afstand en onafhankelijkheid staan onder druk en ik denk dat alleen een plan houvast kan bieden om het tij te keren.’

Dus zoeken naar gedeelde kernwaarden?
‘Misschien moeten we wel volop inzetten op wat ons allemaal boeit: sloten, bruggen, sluisjes, fietsroutes – verbindingen van kern tot kern, een enscenering van de echte Randstad.’

Voor het weggaan komt de column van Max Pam ter sprake die in de Volkskrant stelde dat Nederland ‘door de infrastructurele rotzooi langs onze snelwegen’ tot een van de lelijkste landen ter wereld is gaan behoren, en die en passant tot zijn schrik ontdekte dat zoiets als ruimtelijke ordening al sinds 2010 (toen het ministerie van VROM werd opgedoekt) niet meer bestaat. Hartzema glimlacht: ‘Het is illustratief voor hoe we met betrekking tot ruimte en landschap in het leven staan. Onverstoord, zo van: ons kan niets gebeuren. Terwijl het achter onze ruggen dus faliekant fout gaat.’