Nohnik: ‘Het verhaal is de legitimering van je ontwerp’

Wieteke Nijkrake en Jorrit Noordhuizen zijn Nohnik.

 

Het bureau Nohnik verenigt de grote schaal van de landschapsarchitectuur met de schaal van de plek in de architectuur. Wieteke Nijkrake en Jorrit Noordhuizen maakten daarmee meerdere prijswinnende ontwerpen. Maar behalve voor vernieuwing hebben zij oog voor het aloude belang van een krachtige positie voor het ontwerp: ‘Het is raar dat het regionaal ontwerp geen gemeengoed meer is.’

 

Tekst Mark Hendriks |  Foto Christiaan Krouwels

Een eigen ontwerpbureau was niet voorbestemd, maar Jorrit Noordhuizen en Wieteke Nijkrake wisten wel dat een eigen bedrijf mogelijkheden biedt. ‘Sinds we Nohnik zijn gestart werken we aan opgaven die wíj relevant vinden, maken we ontwerpen die wíj goed vinden’, aldus Nijkrake. En Noordhuizen: ‘Als medewerker van een bureau leer je natuurlijk veel, maar je moet je committeren aan het profiel, de visie en de manier werken die de bazen voorstaan.’

 

Het is geen toeval dat ze hun bedrijf – volgens de website ‘een multidisciplinair ontwerpbureau voor gebouw, stad, landschap en object’ – een onderscheidend profiel meegaven. Noordhuizen studeerde landschapsarchitectuur in Wageningen, Nijkrake deed architectuur in Delft. Onder de vlag van Nohnik combineren ze beide vakgebieden.

Wie zijn NOHNIK?
Jorrit Noordhuizen studeerde in 2011 af als landschapsarchitect aan Wageningen University. Tot 2015 werkte hij als projectleider-ontwerper bij Karres en Brands. Noordhuizen is tevens gastdocent aan de Academie van Bouwkunst in Arnhem en Amsterdam en is betrokken bij de summerschool van Wageningen University.

 

Wieteke Nijkrake studeerde in 2006 af als architect aan de TU Delft. Tot 2015 werkte zij als projectarchitect bij IAA Architecten. Nijkrake is tevens gastdocent aan de Artez Academie van Bouwkunst in Arnhem.

 

Jorrit Noordhuizen en Wieteke Nijkrake richtten in 2015 NOHNIK architecture and landscapes op.


Een eigen ontwerpbureau was niet voorbestemd, maar Jorrit Noordhuizen en Wieteke Nijkrake wisten wel dat een eigen bedrijf mogelijkheden biedt. ‘Sinds we Nohnik zijn gestart werken we aan opgaven die wíj relevant vinden, maken we ontwerpen die wíj goed vinden’, aldus Nijkrake. En Noordhuizen: ‘Als medewerker van een bureau leer je natuurlijk veel, maar je moet je committeren aan het profiel, de visie en de manier werken die de bazen voorstaan.’

Het is geen toeval dat ze hun bedrijf – volgens de website ‘een multidisciplinair ontwerpbureau voor gebouw, stad, landschap en object’ – een onderscheidend profiel meegaven. Noordhuizen studeerde landschapsarchitectuur in Wageningen, Nijkrake deed architectuur in Delft. Onder de vlag van Nohnik combineren ze beide vakgebieden.

Wat betekent die combinatie?
Noordhuizen: ‘Dat we de grenzen tussen landschapsontwerp en architectuur ontkennen, dat het niet gaat over gebouwen of landschap, maar over het maken van omgevingen.’

Dat zeggen meer bureaus.
Noordhuizen: ‘Ja, maar over het algemeen zijn landschap en buitenruimte sluitposten, zeker bij architectenbureaus. Vaak wordt in gescheiden teams gewerkt, zelfs binnen hetzelfde project. Eerst het ontwerp van het gebouw, later de buitenruimte.’

Hoe komt het dat deze combinatie niet gangbaar is? Dat in de vakwereld – zie gebouwontwerpen, zie projectontwikkeling – architectuur en landschapsarchitectuur nog zo gescheiden zijn?
Nijkrake: ‘Zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar. Het onderscheid in vakgebieden begint al op de opleidingen, maar je ziet het ook in gemeentelijke organisaties en bij bureaus. Laatst vroegen we twee van onze stagiaires, de een landschapsontwerper, de ander architect, foto’s te maken van een maquette. De architect zoomt in op een gebouw, terwijl de landschapper het volledige schaalmodel in beeld brengt.’

__________

 

‘Als je een weids landschap wilt openhouden, komt een waterplas goed van pas. Hetzelfde geldt voor de leegte van een monumentale oude zaal: leg een zwembad aan.’

__________

 

 


Nohnik – een samentrekking van Noordhuizen (Noh) en Nijkrake (Nik) – ontstond nadat Nijkrake en Noordhuizen in 2014 met succes deelnamen aan een ideeënprijsvraag voor de herbestemming van poptempel Tivoli in Utrecht. Met een voorstel voor een badhuis sleepten ze de eerste prijs in de wacht. Het plan bleek illustratief voor de bureaufilosofie waarin landschapsarchitectonische en architectonische principes samen opgaan. Of zoals Noordhuizen het verwoordt: ‘Als je een weids landschap wil openhouden, komt een waterplas goed van pas. Hetzelfde geldt voor de leegte van een monumentale oude zaal: leg een zwembad aan.’

Jorrit Noordhuizen en Wieteke Nijkrake leerden elkaar kennen bij IAA, het architectuur- en stedenbouwbureau waar ze overigens nauwelijks samenwerkten. Nijkrake over die tijd: ‘We konden het goed met elkaar vinden. We hebben dezelfde humor, zaten vaak samen op het terras.’ Die persoonlijke klik leidde tot het idee om samen een bedrijf te starten. Om te ontdekken of ze het ook inhoudelijk goed konden vinden, deden ze mee aan enkele ontwerpprijsvragen, waaronder ook die voor de nieuwe entree van Kinderdijk – waar ze uit 132 inzendingen op de tweede plaats eindigden. Daarna ging het snel, herinnert Noordhuizen zich: ‘We hadden laten zien dat we een goed duo zijn. We zijn toen een weekje naar Cyprus geweest. Op een terras met zicht op zee zeiden we tegen elkaar: “We gaan dit gewoon doen”.’

Steeds ander uitzicht
Nohnik houdt kantoor in twee steden, in Enschede en Utrecht. We treffen elkaar in de Domstad, op de zolder van de oude Klompenfabriek. Aan de grote tafel zit stagiair Temirlan achter een groot computerscherm, naast hem zijn boekjes en rapporten uitgestald – onder andere van de regionale visie voor het Katla Geopark in IJsland, de herinrichting van het dorpsplein in Havelte, een in opdracht van waterschap Vallei en Veluwe gemaakt handboek voor de energietransitie en het ontwerp van een kuurhotel op landgoed Zwanenhof in Zenderen.

Dit laatste project – een nieuw gebouw op een oud landgoed – is jullie op het lijf geschreven. Toch verbaast het dat jullie in dit kleinschalige landschap kozen voor een prominente, ronde vorm.
Nijkrake: ‘De oorspronkelijke, langwerpige bouwkavel lag pal tegen de bosrand. Het gebouw, een hotel, moest ruimte bieden aan zestig kamers plus een zwembad, sporthal en restaurant. Uit onze studies bleek dat een gebouw van dit formaat als een wand zou zijn, een barrière die gezien vanaf de oprijlaan, gezien vanuit het naastgelegen weiland, gezien vanuit het bos, het omliggende landschap zou afsluiten. Wij bedachten toen de ronde vorm, zodat het landschap zich als het ware om het gebouw heen vouwt. Bovendien loopt het landschap onder het gebouw door naar de binnentuin. In dit ontwerp is elke kamer uniek: door de ronde vorm zijn de bezonning en het uitzicht steeds anders.’

De meeste ontwerpers zouden voor een traditionele oplossing kiezen. Het hotel is een bijgebouw van het hoofdhuis op het landgoed, en dus ligt een schuurtypologie – van hout en aan de rand van het bos – voor de hand.
Noordhuizen lacht: ‘Zo stond het ook beschreven in het beeldkwaliteitsplan. Een duidelijk verschil in ontwerpopvatting. In plaats van een houten bijgebouw dat niet mag opvallen, ontwerpen wij dus dit.’

Ook de prijsvraaginzending voor Kinderdijk tekent de zienswijze van Nohnik. In plaats van alleen een gebouw te maken – wat de opdracht was – maakten Nijkrake en Noordhuizen een ontwerp voor het gehele entreegebied. Dat kon niet anders, meent Nijkrake. ‘Die entreezone is rommelig, nietszeggend. Toeristen worden uit bussen geladen en weten niet waar ze beland zijn. Dat los je niet op met alleen een nieuw gebouw.’

Het gebouw zelf moest duidelijk maken waar het bij Kinderdijk om draait.
Noordhuizen: ‘Daarom is ons ontwerp gebaseerd op narrative wayfinding. Een route leidt bezoekers door het gebouw (opgedeeld in de delen ‘land’, ‘water’ en ‘lucht’, red.) en vertelt het verhaal van Kinderdijk zonder gebruik te maken van een klassieke tentoonstellingsopstelling. Als ze weer buiten staan kunnen ze volledig voorbereid de molens bezoeken.’

Wensen en behoeften
De term ‘verhaal’ is gevallen, een begrip dat steeds vaker in ontwerpteksten wordt gebezigd – en niet alleen bij Nohnik.

Wat verstaan jullie onder ‘verhaal’?
Noordhuizen: ‘Het verhaal is de legitimering van je ontwerp. Onlangs hebben we een ontwerp gemaakt voor een waterzuiveringspark tussen Barneveld en Leusden. Het is dan aan ons om bij de inrichting van zo’n technische installatie recht te doen aan de kwaliteiten van de plek en de potenties voor de omgeving. Ik bedoel: omwonenden hebben ook wensen en behoeften – kun je daar met het ontwerp op inspelen?’

Het verhaal bestaat toch al: hier zuiveren we uw drinkwater, dus wen er maar aan.
Noordhuizen: ‘Dat zijn argumenten op metaniveau, die hoor je ook in de discussies over de energietransitie. Mensen moeten windparken in hun leefomgeving accepteren, want daarmee redden we de planeet. Zo werkt het niet. Het gaat ook om wat die mensen zien als ze elke dag hun deur uitstappen.’

Nijkrake knikt: ‘Een goed verhaal verbindt meerdere belangen. In het geval van de waterzuivering hebben we geen betekenisloos bassin getekend, maar meerdere bekkens, met weelderige oevers en wandelpaden. Zo werd het ook een gebied om te vertoeven.’

En het waterschap ziet dat zitten?
Noordhuizen: ‘Zeker, want ook zuiveringstechnisch gezien biedt ons plan voordelen. We hebben het vooraf getoetst met experts. Je moet je verhaal een basis geven, anders houdt het een hoog beweergehalte.’

__________

 

'Het grote publiek ontwerpt graag zelf, een huis download je met een paar muisklikken uit de Google-bibliotheek'

__________

 

 

Samenwerken met andere disciplines is onoverkomelijk, vinden Nijkrake en Noordhuizen. Niet voor niets zoeken ze vrijwel in elk project toenadering tot andere vakgebieden. Het tegenovergestelde – andere vakgebieden benaderen hen – komt daarentegen nauwelijks voor. Het toont de wankele positie van het ruimtelijk ontwerp, aldus Noordhuizen. ‘De autoriteit van de ontwerper is afgenomen. Ik bedoel: het grote publiek ontwerpt graag zelf, een huis download je met een paar muisklikken uit de Google bibliotheek.’

Dan: ‘Maar ik wil niet terug naar de tijd dat ontwerpers vanuit ivoren torens wel wisten wat goed was. Ik juich het toe dat we nu breder kijken en samenwerken met anderen.’

Toch blijft het vechten om bij opdrachtgevers aan tafel te komen. Hoe doen jullie dat?

Nijkrake: ‘Dat heeft te maken met hoe je communiceert, hoe je plannen presenteert.’

Dat moet geen probleem zijn. Als de buitenwereld gevraagd wordt naar de meerwaarde van het ruimtelijk ontwerp, wordt negen van de tien keer de verbeeldingskracht genoemd.
Noordhuizen breekt in: ‘Dat is niet hetzelfde.’

 

Wat is het verschil?
Nijkrake: ‘Verbeeldingskracht gaat over het verbinden van opgaven, het ruimtelijk maken van maatschappelijke vraagstukken – oftewel: goede ontwerpen maken. Communicatiekracht gaat over hoe je dit ontwerp vervolgens laat zien en uitlegt. Is een filmpje beter dan een kaart? Welk standpunt neem je in bij het maken van een impressiebeeld?’

Ze vervolgt: ‘Voor de prijsvraag Who Cares hebben we een korte film gemaakt om ons plan uit te leggen. Daar moet je dus serieus tijd in steken. We hebben onderzoek gedaan naar wat een voice-over goed maakt. Hoe is de intonatie, waar moet een gesproken tekst aan voldoen?’

Complex zorgvraagstuk
De deelname aan Who Cares – de in 2017 door rijksbouwmeester Alkemade georganiseerde prijsvraag over zorg in de wijk – is ook om een andere reden interessant. Het team van Nohnik, met onder meer een gezondheidswetenschapper, een planeconoom en een bewegingswetenschapper, bedacht voor de Groningse wijk Oosterpark een zogenoemd ‘leefabonnement’. Daarmee krijgen zorgbehoevende wijkbewoners via de eenloketgedachte toegang tot zorgvoorzieningen, terwijl met de inkomsten uit de abonnementen woningen kunnen worden aangepast, wijkvoorzieningen opengehouden en de openbare ruimte opgeknapt. Een sterk voorstel, vond de jury, want de inzending sleepte een eerste prijs in de wacht.

Het ligt voor de hand te denken dat zo’n abonnement een vondst is van de zorgexperts in het team, maar niets is minder waar. Het idee kwam van de ontwerpers van Nohnik.
Bijzonder, maar ook vreemd. Ik bedoel: staat het niet ver af van wat we van een architect of landschapsarchitect mogen verwachten?
Noordhuizen: ‘Hoezo? Ontwerpen hoeft toch niet altijd te leiden tot een fysiek of ruimtelijk resultaat.’

Nijkrake vult aan: ‘In het geval van dit enorm complexe zorgvraagstuk horen wij iedereen aan, ook onze teamleden. De gezondheidsexpert sprak van al die loketten waar iemand met een zorgvraag langs moet, de bewegingswetenschapper had het over de stoepranden waar rollators niet overheen kunnen. Ze beschikken over specifieke en waardevolle kennis, maar zijn er niet op ingesteld om boven de materie uit te stijgen en met een helikopterview te kijken naar waar het structureel misgaat. En dat is iets wat wij wel kunnen.’

Noordhuizen: ‘Zo’n leefabonnement is niet direct tastbaar, maar wel een structurele oplossing: mensen krijgen betere zorg en met de inkomsten worden fysieke en ruimtelijke ingrepen gefinancierd.’

Nijkrake schuift een tekening naar voren, een vereenvoudigde weergave van de Groningse wijk, met in tekstballonnetjes de werking van het leefabonnement toegelicht. ‘Een oud-collega die architect is vroeg meteen: waarom hebben jullie voor de gevels baksteen gekozen.’ Ze lacht: ‘Dat is toch typisch – want wel of geen baksteen is nou net niet waar het in dit plan om gaat.’

 

__________

 

‘Raar dat het regionaal ontwerp geen gemeengoed meer is, terwijl het zich bewezen heeft'

__________

 

 

Een belangrijk onderdeel in de portefeuille van Nohnik is het regionaal ontwerp. Aan het begin van de zomer hield Jorrit Noordhuizen op uitnodiging van de provincie Flevoland een pleidooi voor de herintroductie van het regionale landschapsplan, als leidraad om ruimtelijke ontwikkelingen in goede banen te leiden. Volgens de landschapsarchitect komt er veel op het landschap af, maar staan de meeste projecten los van elkaar. Een regionaal landschapsplan kan initiatieven op elkaar afstemmen. ‘Het is raar dat het regionaal ontwerp geen gemeengoed meer is’, vindt Noordhuizen. ‘Terwijl het zich bewezen heeft. In Flevoland is na de inpoldering een robuust landschap ontworpen dat decennialang heeft gefunctioneerd. Maar nu loopt het tegen zijn grenzen aan en heb je een nieuw landschapsplan nodig.’

Je verkeert in goed gezelschap. Adriaan Geuze verkondigt ongeveer hetzelfde.
‘Hij gaat een stap verder en pleit voor het opnieuw instellen van een soort van rijksdienst. Zover wil ik niet gaan, maar Geuze heeft wel gelijk dat met mandaat aan het landschap getekend moet worden.’

Bij wie ligt dat mandaat?
‘Ik denk bijvoorbeeld aan de provinciaal adviseurs voor ruimtelijke kwaliteit.’

Past dat bij hun rol? Zij maken immers geen beleid.
‘Door hun onafhankelijke positie kunnen ze frank en vrij een plan optuigen. Voor de Utrechtse adviseur Paul Roncken werken we aan een zogenoemd ringpark, een groene gordel rondom de stad Utrecht waarin de landschappelijke kwaliteiten centraal staan.’

Wieteke, kun jij op dit schaalniveau uit de voeten?
‘Absoluut, ook omdat wij vinden dat een regionaal plan pas effect heeft als het laat zien wat het betekent voor het ontwerp en de inrichting van specifieke plekken.’

In IJsland maakte Nohnik een visie om de toeristische druk te verminderen in Geopark Katla – een gebied zo groot als Utrecht, Overijssel en Gelderland samen, met lavavelden, gletsjers, vulkanen en zwarte stranden. De miljoenen bezoekers per jaar brengen onherstelbare schade toe aan het landschap. Nohnik stelt voor om tien locaties te ontwikkelen tot trekpleisters, zodat de rest van het werelderfgoed gevrijwaard blijft van massatoerisme. Maar daar blijft het niet bij, aldus Nijkrake. ‘Voor die tien plekken werken we deelplannen uit, zodat bijvoorbeeld gemeenten en ondernemers weten waar ze aan toe zijn. Wat voor faciliteiten zijn nodig, hoe ziet een uitzichtpunt eruit, hoe is de ontsluiting?’

Noordhuizen tot slot: ‘Het gevaar bestaat dat het regionale schaalniveau je opslokt. Door de stap naar een plek te maken houd je grip op de opgave. De overgang van landschap naar plek is precies waar mijn vak en de architectuur van Wieteke elkaar treffen.’