Regio van de Toekomst (8): De toekomst in Zuid-Holland is van hout

In in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken voeren de BNSP en NVTL de ontwerpverkenning Regio van de toekomst uit. In vier regio’s doen acht ontwerpteams ontwerponderzoek naar de grote opgaven die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan bod komen. In een speciale blogserie doet Blauwe Kamer verslag. Dit is aflevering 8.

Woningbouw in hout leidt tot nieuwe woonlandschappen, aldus het team van Marco Vermeulen.

 

Het klinkt simpel: realiseer de benodigde woningen in Zuid-Holland – tot 2040 gaat het om 220.000 huizen – met sloopmateriaal en houtbouw. Dat is de boodschap van Anne Loes Nilessen en Marco Vermeulen, de captains van de twee ontwerpteams die in Zuid-Holland aan de slag zijn. Volgens Nilessen en Vermeulen lossen we met deze strategie niet alleen het verstedelijkingsvraagstuk op, maar spelen we ook in op de schaarste aan bouwmaterialen en het terugdringen van de CO2-uitstoot.

 

Tekst: Mark Hendriks

 

De praktijk zal weerbarstiger zijn. Er is momenteel weliswaar veel aandacht voor verduurzaming, maar de focus ligt vooral op het vergroenen van de energievoorziening. De materialenkant (biobased, recyclebaar) en het wegnemen van CO2 uit de atmosfeer (waar het klimaatakkoord eigenlijk over gaat) raken nog weleens ondergesneeuwd. Daarbij is de bouwsector – geen onbelangrijke speler in dit verhaal – tamelijk conservatief. Zij ruimen in de toekomstige woningbouw vooralsnog een belangrijke plaats in voor beton. 

Toch biedt het team van Marco Vermeulen met hun ontwerponderzoek een reëel en aantrekkelijk alternatief. Bouwen met hout levert mooie en gezonde huizen, biedt slimme functiecombinaties door stapelmogelijkheden en maakt nieuwe woonlandschappen in bosgebieden denkbaar. Maar bovenal laat het team zien dat een volledige omslag naar houtbouw efficiënt en betaalbaar is en meerdere doelen dient.

 

Allereerst de CO2-afname. Ten opzichte van traditionele bouwwijzen (waarmee 55 megaton CO2-uitstoot gepaard gaat) neemt houtbouw niet alleen die uitstoot weg, maar onttrekt het ook nog eens 45 megaton door vastlegging van CO2 in het materiaal. Die vastlegging krijgt in tegenstelling tot bijvoorbeeld ondergrondse opslag maatschappelijke en economische waarde: we bouwen er onze huizen mee. Ten tweede wordt het bouwproces aangenamer en effectiever. Bouwen met cross laminated timber (zoals deze bouwwijze genoemd wordt) stimuleert prefabricatie, stroomlijnt de logistiek en maakt het werken op de bouwplaats veiliger, schoner en sneller.

 

Ten derde werkt het voorstel duurzame bosbouw in de hand. Om de houtopbrengst te vergroten – het team gaat uit van een verhoging van drie naar acht kubieke meter per hectare per jaar – vraagt om selectieve houtkap en het terugplanten van uiteenlopende soorten. Bossen die duurzaam worden beheerd bevorderen de biodiversiteit en de kwaliteit van de bodem, zijn aantrekkelijker voor recreanten en bieden terreinbeheerders een economisch verdienmodel: hout als productiegewas. De aanplant van nieuw bos kan in Zuid-Holland gecombineerd worden met de veenweidenaanpak. De minst gewaardeerde veenweidegebieden, waar de weidsheid van het landschap al onder druk staat en de oxidatieproblematiek hoog is, worden omgezet in rabatbossen. Daarmee krijgt de landschappelijke kwaliteit een impuls en ontstaan mogelijkheden voor nieuwe woonlandschappen. 

Impressie van de Schieoevers in Delft, volgens het ontwerpteam onder leiding van Anne Loes Nillessen een ideaal testlocatie voor het hergebruik van sloopmateriaal.

 

Het voorstel van het team van Anne Loes Nilessen om in te zetten op het hergebruik van sloopmateriaal vergt vooral een nieuwe kijk op de materiaalstromen. In plaats van sloopafval af te voeren en bouwmaterialen aan te voeren, kunnen ontmantelde onderdelen en producten ook in hetzelfde gebied of op nabijgelegen bouwplaatsen opnieuw gebruikt worden. Dit is op zich niet ingewikkeld, maar om vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen zijn wel voorzieningen nodig. Denk aan een online platform waar kopers en aanbieders elkaar kunnen vinden, of aan plekken waar sloopmateriaal kan worden opgeslagen. Volgens het ontwerpteam is het cruciaal dat inzichtelijk wordt hoeveel sloopafval waar en wanneer vrijkomt. Pas dan kan voorspeld worden hoeveel van de benodigde woningen daadwerkelijk met hergebruikte materialen gerealiseerd kunnen worden.

 

Het ontwerponderzoek spitst zich toe op drie locaties langs het water van de Schie, tussen Den Haag, Delft en Rotterdam. De Haagse Zeeheldenbuurt – waar veel panden gemoderniseerd en verduurzaamd worden – fungeert als casus voor het snel en in dezelfde wijk hergebruiken van waardevolle onderdelen, zoals paneeldeuren, keuken- en toiletmeubels, dakpannen en vloerplanken, bakstenen en kozijnen, en installaties. Deze kleinschalige circulaire wijkeconomie stimuleert ruilhandel – en daardoor burencontact – en de oprichting van buurtwinkels of werkplaatsen waar producten en materialen bewerkt en opgeknapt kunnen worden.

 

Materiaaloverschotten kunnen per schip over de Schie vervoerd worden naar de Spaansepolder in Rotterdam. Dit bedrijvengebied ontwikkelt zich volgens het ontwerponderzoek tot een logistieke hub voor circulair bouwen. Hier worden materialen verzameld, opgeslagen en gedistribueerd (in en buiten de Zuid-Hollandse regio). Bedrijfjes in de maakindustrie knappen gebruikte producten op en maken nieuwe producten – zoals designlampen van gerecyclede materialen of meubels van sloophout.

 

Een deel van die materialen en producten kan terecht komen op de Schieoevers in Delft. Dit werkgebied – met veel transportbedrijven en groothandels – transformeert door de bouw van 15.000 woningen stap voor stap in een gemengd stedelijk gebied. Het is daarom de ideale testlocatie (mega field lab, aldus het ontwerpteam) voor circulair bouwen. Hoe zetten we materialen die vrijkomen bij de sloop van oude bedrijfspanden ter plekke in voor de bouw van nieuwe woningen? Innovatie en creativiteit zijn onontbeerlijk, dus schakelen Nillesen en haar team de expertise in van bedrijven die al ter plaatse zijn, zoals TNO en de Bouwcampus van de TU Delft. 

 

Voor de eerdere afleveringen in deze blogserie klik hier