DISCUSSIEER MEE >>

Stelling: 'De inclusieve stad is een illusie'

Door de hoge huizenprijzen, de afbraak van de sociale huursector en het beleid van de rijksoverheid worden de grote steden steeds meer het exclusieve domein van de hogere inkomensgroepen. Volgens Rob van der Bijl versterkt de huidige stedenbouwkundige praktijk deze tweedeling eerder dan dat hij inclusiviteit bevordert. Ontwerpers zouden zich daar meer rekenschap van moeten geven en daar stelling tegen moeten innemen.

 

REAGEER ONDERAAN DIT ARTIKEL

Wat vindt u? Bent u het eens met Van der Bijl en moeten ontwerpers in het geweer komen tegen de toenemende tweedeling? Of valt het wel mee en blijft de Nederlandse stad een stad voor iedereen, ook al lijkt de trend even tegen te zitten? Of vindt u dat ontwerpers geen invloed (moeten) hebben op deze ontwikkeling?

Wat uw mening ook is, laat het ons weten!

 

Door Rob van der Bijl

 

In een inclusieve stad doet iedereen mee, krijgen alle bevolkingsgroepen de kans om zich sociaal en economisch te ontwikkelen, en wordt niemand buiten- of uitgesloten. Ontwerpers doen hun best om hun plannen voor de stad van morgen zo inclusief mogelijk te maken, bijvoorbeeld door te experimenteren met nieuwe participatievormen. Stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en architecten maken zich hard om stadsbewoners intensief bij de planvorming te betrekken.

Maar maakt participatie projecten inclusiever? Niet verwonderlijk zijn het meestal sociaal vaardige en kapitaalkrachtige stedelingen die in participatieprojecten goed gedijen. Anderen – bijvoorbeeld diegenen die op voorhand niet over genoeg middelen beschikken om van het toekomstige vastgoed gebruiker of eigenaar te worden – krijgen geen plek aan tafel. Zeker in deze tijd van door geld gedreven vastgoedontwikkeling is participatie eerder een eerste stap in de selectie van de gewenste bewonersgroepen dan een open uitnodiging aan alle bevolkingsgroepen.

Gentrificatie en uitsluiting
Mijn stelling is dat ontwerpers en andere stadsmakers exclusivering in de hand werken. Hun ontwerpen komen nog teveel tot stand door toepassing van traditionele middelen (zoals het mengen van groepen of de inrichting van de openbare ruimte als ‘ontmoetingsruimte’), alsof door het realiseren van ‘kwaliteit’ de stad vanzelf inclusief wordt. Daardoor bereiken ze echter eerder het tegendeel en versterken veel plannen en projecten gentrificatie en uitsluiting.

Ik wil hier drie trends signaleren die de realisatie van inclusieve steden in de weg staan. Als ontwerpers echt een bijdrage willen leveren aan de totstandkoming van inclusiviteit, dienen zij daarin eerst een doorbraak te forceren.

Internationale beleggers
Allereerst de toegang tot betaalbare woningen. Sinds de kredietcrisis van 2008 is de sociale woningbouw in het slop geraakt. Sinds 2012 is – mede als gevolg van enkele gevallen van wanbestuur in de corporatiewereld – de slagkracht van woningcorporaties uitgehold. De vermaledijde verhuurdersheffing, waardoor corporaties zo’n kwart van hun huuropbrengsten aan het rijk moeten afstaan, heeft het investeringsvermogen en dus de bouwcapaciteit sterk verlaagd. Dat is verergerd door extra belastingen en regels die de corporaties dwingen om hun sociale taak in de wijken beperkt op te vatten. Naast dat er te weinig sociale woningen worden opgeleverd, worden bestaande woningen aan de sociale sector onttrokken. Omdat oud-minister Blok bepaalde dat een verhoogde WOZ-waarde moet worden doorberekend in de huurprijs, belanden woningen uiteindelijk in de vrije sector. Ondertussen kopen internationale beleggers op grote schaal sociale huurwoningen op, die vrijwel altijd worden omgekat tot te dure vrijesectorwoningen. En ten slotte jaagt een stad als Rotterdam doelbewust zijn lage-inkomensgroepen naar de randgemeenten weg.

Ten tweede de toegang tot voorzieningen. De afgelopen jaren zijn veel sociale voorzieningen wegbezuinigd. Buurthuizen zijn samengevoegd of verdwenen, sportvoorzieningen versoberd. Veel kinderen moeten het doen zonder schoolzwemmen en verkeersexamen. Scholen in aandachtswijken leveren door allerlei oorzaken onvoldoende kwaliteit, met als gevolg dat in wijken als Rotterdam-Zuid veel kinderen de school verlaten zonder goed te kunnen lezen of schrijven. Uit cijfers van de gemeente blijkt dat van de voortijdige schoolverlaters 40 procent laaggeletterd is.

Het derde, veelal onderschatte knelpunt is vervoersarmoede. Een groot aantal inwoners van stedelijke probleemwijken en randgebieden ontbeert voldoende mobiliteit om werk en voorzieningen te bereiken en sociale relaties te onderhouden. De auto-afhankelijkheid is groot – zeker in de randgebieden –, terwijl de kosten van autobezit of -gebruik voor menigeen te hoog zijn. Veel van de vervoersarme stedelingen zijn aangewezen op openbaar vervoer, maar dat is duur en lang niet altijd op de juiste plaats of het vereiste tijdstip beschikbaar. De fiets kan een oplossing bieden, maar hieraan kleven ook culturele, financiële en praktische beperkingen.

Geldmuur
Tegenover degenen die van huisvesting, voorzieningen en vervoer zijn uitgesloten, staat de opkomst van een kansrijke stedelijke klasse die zich toegang kan verschaffen tot hoogwaardige huisvesting en voorzieningen. Deze welvarende burgers (veelal aangeduid als ‘hoogopgeleid’) betrekken steeds grotere delen van de stad, terwijl oorspronkelijke stadsbewoners moeten uitwijken naar de buitenwijken of zelfs verder weg. De centrale stad gentrificeert. Zo beschouwt de Franse geograaf Christophe Guilluy het Parijs van binnen de Périphérique als een financiële citadel waarmee een multiculturele en economisch achterstelde bevolking wordt buitengesloten. Ook het centrale deel van Amsterdam is zo afgegrendeld door een ‘geldmuur’ van hoge grond- en vastgoedwaarden.

Slechte naam
Een misvatting in de discussie over de inclusieve stad is dat menging van verschillende bewonersgroepen een voorwaarde is voor inclusiviteit – homogene wijken zouden niet inclusief kunnen zijn. Veel van die buurten werken juist heel goed en dragen ook bij aan het goed functioneren van de stad als geheel. Denk aan Chinatown of een volksbuurt als Duindorp in Den Haag, een buurt met een slechte naam, maar ook een beschutte omgeving voor bewoners die elkaar kennen en helpen. De afgelopen jaren zijn er voorzieningen gesloten (zoals het zwembad) en is een deel van de oorspronkelijke woningen gesloopt en vervangen door duurdere nieuwbouw die grotendeels wordt bewoond door kapitaalkrachtiger bewoners met een levensstijl die het oude Duindorp vreemd is. Zo is onder de vlag van integratie een inclusieve gemeenschap opengebroken.

In Rotterdam-Zuid is deze gentrificatie regulier beleid. Sociale woningen worden vervangen door duurdere om met behulp van ‘sociale stijgers’ van buiten, de wijk beter te maken. Voor (een deel van) de oorspronkelijke bewoners is na de vernieuwingsoperatie geen (betaalbare) plaats meer.

Nieuwe beroepsopvatting
Kunnen ontwerpers deze tendensen doorbreken en zo de exclusivering van de stad een halt toeroepen? Dat zal niet makkelijk zijn, bijvoorbeeld omdat veel corporaties cataloguswoningen inkopen of kiezen voor design and construct waarin het vooral draait om een (financiële) optimalisatie van de bouw en de ontwerper hooguit een aanleverende technicus is.

Toch zouden architecten en stedenbouwkundigen zich in hun werk meer moeten richten op de sociale sector, inclusief de woningbouw voor middeninkomens. Het is tijd voor een nieuwe beroepsopvatting: weg van technocratie, weg van het ‘u vraagt wij draaien’. Zoals de Amsterdamse architect Hein de Haan, die decennialang ervoor streed om de sociale woningbouwopgave in de stadsvernieuwingsgebieden te verankeren en zo het grote geld met dito kantoorgebouwen uit de woonbuurten wist te weren. Ontwerpers zouden met hun kennis en kunde de huidige, op de sociale sector aangewezen bewoners een stem kunnen geven.

Bij die nieuwe beroepsopvatting hoort ook een kritische houding tegenover door marktpartijen en overheden voorgestelde projecten. Neem hoogbouw: ontwerpers weten dat woontorens relatief duur zijn door technische complicaties van deze bouwvorm, zoals maatregelen voor toegankelijkheid en brandpreventie. Daardoor is daar nooit plaats voor een substantieel aandeel sociale woningen.

Voor hun werk aan voorzieningen en mobiliteit is een vergelijkbare kritische houding vereist. Wat zijn ontwerpoplossingen voor de totstandkoming van coöperatieve voorzieningen? Hoe kan gewerkt worden aan een transitie naar inclusieve mobiliteit?

Commentaren: 1
  • #1

    Jacco Schuurkamp (zondag, 16 februari 2020 15:16)

    Beste Rob,
    Je snijdt een heikel vraagstuk aan. Je vraagt ontwerpers om een stem te geven aan bewoners die op de sociale sector zijn aangewezen. Dat we daar tegenwoordig ook de middeninkomens toe mogen rekenen is zegt veel over de situatie waarin onze samenleving zich nu bevindt.
    Terecht wijs je erop dat de bestaande stedenbouwkundige praktijk en de meest toegepaste instrumenten en inzichten ons niet dichter bij de oplossing brengen. Je denk dat toegankelijkheid – van woningen, voorzieningen, verkeer, maar ook van kennis en sociale structuren - een cruciale factor is.
    Ik denk dat (het gebrek aan) inclusiviteit een comlpex probleem is (een zogeheten wicked problem). Te complex om door stemvoerende ontwerpers opgelost te kunnen worden. In die zin is er inderdaad sprake van een illusie. Maar zoals ontwerpers deel van het probleem kunnen zijn, kunnen ze ook deel van de oplossing zijn. Door hun stem te gebruiken, inderdaad.
    Met die stem kunnen ze vragen te stellen, de maatschappelijke opgaven scherper krijgen en ondeugdelijke ingrepen bekritiseren. En ze kunnen oplossingsrichtingen formuleren. Maar zover zijn we nog niet. Want hoe weten we of we het probleem ook echt oplossen? Daar zit ‘m voor mij de crux; we rekenen, meten en enquêteren ons suf zonder aan de essentie van de opgave te komen. Inclusiviteit vraagt om een benadering die “toegankelijkheid” zichtbaar en volgbaar maakt. Daarvoor zijn de cijfers die we in de ruimtelijke ordening gebruiken (vloeroppervlak, woningen per hectare, floor space index, etc) ontoereikend. Het wordt zoeken, debatteren en experimenteren om indicatoren te vinden die relevant zijn. En die begrijpelijk zijn voor planneres, bestuurders, ontwikkelaars en investeerders.
    Eerlijk gezegd weet ik niet of een inclusieve stad een illusie is. Het is een doel om aan te werken. Misschien is het met een inclusieve stad net als met wereld vrede; ook al bereiken we niet het einddoel, iedere stap die we in die richting zetten heeft waarde.

    Met vriendelijke groet,
    Jacco Schuurkamp