'We hebben onszelf bevrijd uit een dienstbare rol'

Landschapsarchitect Yttje Feddes

Aanstaande vrijdag ontvangt Yttje Feddes de Bijhouwerprijs voor haar bijdrage aan de Nederlandse landschapsarchitectuur. Voor het Blauwe Kamer Jaarboek van 2020 blikten redacteuren Marieke Berkers en Mark Hendriks met Feddes terug op haar veertigjarige carrieren, waarin het vakgebied een steeds grotere stempel drukte op het aanzien van onze leefomgeving.

 

Tekst Marieke Berkers en Mark Hendriks

Foto Christiaan Krouwels

 

Ze denkt graag terug aan de tijd dat ze aan de Prins Hendrikzanddijk mocht ontwerpen, het kustversterkingproject op Texel dat in deze jaarboekeditie is opgenomen. Yttje Feddes, ruim veertig jaar landschapsarchitect en dit jaar winnaar van de toonaangevende Bijhouwerprijs, herinnert zich de prettige samenwerking met de Belgische baggeraar Jan de Nul, die net als zij het civieltechnische vraagstuk als een landschappelijke opgave beschouwde. ‘Ik herinner me’, vertelt Feddes aan een ronde tafel in haar Amsterdamse werkkamer, ‘hoe trots hij was toen we met onze aanpak de aanbesteding in de wacht hadden gesleept.’

Juist door die eensgezindheid werden Feddes en haar collega-ontwerpers in staat gesteld om van de vijfmiljoen kuub zand die ter versteviging voor de verzwakte dijk werd neergelegd een echt duinlandschap te maken, inclusief bijbehorende plant- en diersoorten, een ruime lagune en geënsceneerde wandel- en fietsroutes.

Bent u er nog weleens teruggeweest?

‘Vorige week nog, op de fiets. De dijk ligt er mooi bij, maar ik zie natuurlijk ook kleine dingen die niet gelukt zijn.’

Zoals?

‘Op een punt vind ik dat een duintop net te hoog is, waardoor het prachtige uitzicht dat ik voor ogen had verloren is gegaan.’ 

 

Het ontwerp van de zanddijk was een van de laatste projecten die de 67-jarige Feddes deed als partner bij het in 2006 door haar en Berdie Olthof opgerichte bureau. Al betekent dit niet dat ze voorgoed afscheid heeft genomen. Ze werkt bijvoorbeeld nog mee aan een visie op het openbaar groen in het zogenoemde Bijlmermuseum, het deel van Amsterdam-Zuidoost waar nog zes honingraatflats staan. Van pensioen is hoe dan ook geen sprake. Feddes geeft les aan de Academie van Bouwkunst, is met landschapsarchitect Peter Veenstra curator van de Groningse architectuurmanifestatie over klimaatadaptatie en houdt als supervisor de vernieuwing van de Afsluitdijk in de gaten.

 

In oktober zou ze de Bijhouwerprijs krijgen voor haar bijdrage aan het vakgebied, maar door de coronamaatregelen is de uitreiking verplaatst naar volgend jaar. Wel verscheen het boek Vakvrouwen dat Feddes ter ere van de prijs maakte en waarin ze aan de hand van eigen werk uiteenzet hoe de landschapsarchitectuur stap voor stap is uitgegroeid tot een gerespecteerd en volwaardig vakgebied. Of zoals ze zelf in het voorwoord schrijft: ‘We hebben ons als landschapsarchitecten bevrijd van een dienstbare rol in de landinrichting, van de ondergeschikte rol als groenontwerper in de steden.’ De emancipatie van het vak verbindt Feddes aan de rol die vrouwen daarin hebben gespeeld. Voor het boek interviewde ze negen vrouwelijke collega’s, waaronder oudgedienden als Ank Bleeker, maar ook jonge talenten als Claire Laeremans en Hanna Prinssen.

 

Waarom wilde u de rol van vrouwen belichten?

‘Het kwam direct in me op toen ik het verzoek kreeg om een boek te maken. Ik dacht bij mezelf: als ik terugblik op veertig jaar landschapsarchitectuur, moet ik ook iets zeggen over het aandeel van vrouwen daarin. Want toen ik in 1972 mijn studie in Wageningen begon, was het nog helemaal niet lang geleden dat vrouwelijke ambtenaren ontslagen werden zodra ze trouwden. Voor vrouwelijke landschapsarchitecten in de jaren vijftig en zestig was het ontwerpen van tuinen vaak de enige mogelijkheid. Ik wilde laten zien hoe hun vrouwelijke collega’s in de daaropvolgende decennia het vak verbreed hebben.’

 

Ze noemt Doortje Haan-Wiegman, die als tuinarchitect de stap maakte naar het ontwerp van parken en bossen. Sylvia Karres, die als een geboren ondernemer een internationaal en multidisciplinair ontwerpbureau heeft opgetuigd. En Riek Bakker en Ank Bleeker die in 1977, met de oprichting van hun bureau (het huidige B+B), het vak voor altijd vernieuwd hebben door zich als landschapsarchitecten te mengen in de planning en het ontwerp van stadswijken, iets dat tot dan toe was voorbehouden aan stedenbouwkundigen, planologen en architecten.

Had hun vrouw-zijn daar iets mee te maken?

 

Feddes denkt even na, de vraag is niet zomaar te beantwoorden. ‘Het was in ieder geval opzienbarend dat twee vrouwen samen een bureau begonnen.’

Dan: ‘Jannemarie de Jonge bijvoorbeeld heeft zich in haar carrière toegelegd op het anders inrichten van ontwerpprocessen, juist omdat zij al vroeg inzag hoeveel zorgen en schade een van bovenaf opgelegd plan kan veroorzaken – wat ook bleek uit de huilende mensen die ze aantrof in zaaltjes waar streekplannen werden gepresenteerd. Ik denk dat mannen dit niet zo snel hadden ingezien.’

 

Na weer een stilte. ‘Weet je wat Vibeke Gieskes zei, met wie ik de vakvrouwen in mijn boek heb geïnterviewd en die vooral actief is in de architectuur? Dat al deze dames zo bescheiden zijn, dat ze zich niet op de borst kloppen over wat ze allemaal gedaan hebben. Dat is wellicht een verschil tussen landschapsarchitectuur en architectuur, maar vermoedelijk ook tussen mannen en vrouwen. De vrouwen in mijn boek zijn in eerste instantie ontwerper, trouw aan het vak, en nauwelijks bezig zichzelf te profileren.’

 

Het vrouw-zijn maakt voor hen dus blijkbaar niet veel uit.

‘Natuurlijk hebben vrouwen moeten knokken voor hun positie en in veel werksituaties zijn we nog steeds in de minderheid. En ja, de zorg voor bijvoorbeeld de kinderen komt nog altijd vaker bij vrouwen terecht. Maar het valt me op dat de vrouwen die we gesproken hebben daar niet over klagen. Ze gaan gewoon aan de slag en zorgen dat ze op een of andere manier de eindjes aan elkaar knopen. Dat deed ik ook. Ik heb in mijn tijd bij H+N+S weleens achter de tekentafel gestaan terwijl mijn zieke zoontje op een matrasje eronder lag.’

 

In de architectuur luiden vrouwen de noodklok. De jonge architect Arna Mačkić hekelt de eenzijdige samenstelling van de architectuurgemeenschap, Caroline Bos van UNStudio vroeg met Women in Architecture enkele jaren geleden op de internationale Biënnale van Venetië aandacht voor de scheve verhoudingen tussen mannen en vrouwen.

‘Ja, heel belangrijk is dat. En toch heb ik met mijn boek een positief beeld willen schetsen. Als ik kijk naar het aantal vrouwen dat een bureau leidt, als ik kijk naar hoeveel vrouwen binnen de overheid topposities bekleden, dan gaat het de goede kant op. Bovendien denk ik dat aankomende generaties zich niet meer laten inperken. Vroeger gingen vrouwen – ook ik – landschapsarchitectuur studeren omdat ze van de natuur hielden, graag paardreden en tekenen leuk vonden. De studentes die ik nu op de academie tref hebben een enorm maatschappelijk bewustzijn. Die hebben het over de dreiging van klimaatverandering, de zorgen om biodiversiteit. Zij gaan landschapsarchitectuur studeren omdat ze de wereld willen verbeteren.’

 

In de wijze waarop Yttje Feddes over haar vak spreekt, zijn al snel ‘vrouwelijke’ kenmerken te herkennen. Zoals de noodzakelijke vaardigheid om als landschapsarchitect te kunnen schakelen tussen schaalniveaus, tussen opdrachtgevers en bewoners, tussen concept en detail. Het doet denken aan de modieuze term multitasken, iets dat vrouwen volgens het welbekende cliché een stuk beter beheersen dan mannen. ‘Het is natuurlijk allemaal erg generaliserend’, lacht Feddes, ‘maar toch vond ik het typisch dat bijvoorbeeld Peter Veenstra, mijn medecurator in Groningen, landschapsarchitectuur een vrouwenberoep noemde. Omdat wij, zo zei hij me, een grote gevoeligheid voor plekken aan de dag weten te leggen.’

 

---------------------------------------------------------------------------

 

'Ik ga altijd op zoek naar structuren en patronen die een gebied samenhang geven, en daarmee een betekenis, een ziel, identiteit'

 

---------------------------------------------------------------------------

Die omschrijving is Feddes op het lijf geschreven, juist omdat ze, in haar eigen woorden, voor elke opdracht op zoek gaat naar ‘structuren en patronen die een gebied of plek samenhang geven, en daarmee betekenis, een ziel, identiteit’. Ze bladert in het boek naar het ontwerp voor het Annie MG Schmidtpark tussen Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek. ‘Dit was een onmogelijke ruimte, met aan de ene zijde een eeuwenoud landscheidingsdijkje, maar aan de andere kant het tracé van de hogesnelheidslijn en een snelbusbaan. Om het park als het ware weg te houden bij die verkeerswereld heb ik een doorlopend grondlichaam getekend. Tussen die nieuwe structuur en het dijkje is een ruimte ontstaan voor allerlei vormen van gebruik, zoals een skatebaan of natuurspeelplaats, waardoor het park gaat leven.’

 

Een van de kunststukjes uit Feddes’ oeuvre is haar rol in de totstandkoming van IJburg, de befaamde Vinexwijk in het IJmeer aan de oostkant van Amsterdam. Als jonge ontwerper bij de gemeente Amsterdam nam ze met ecoloog Hans Farjon het stedenbouwkundig plan dat tot dan toe op tafel lag kritisch onder de loep. Ze ontdekten dat de geplande ‘bandstad’ het IJmeer zou opdelen, met dode hoeken en stilstaand water tot gevolg. Door een compositie van een strook langs de kust en twee losse eilanden zou de aquatische kwaliteit van het buitenwater verbeterd worden.

 

Lezen we nu in Vakvrouwen dat u eigenlijk de bedenker bent van het eilandenrijk zoals we IJburg hebben leren kennen?

Aarzelend: ‘Uhm ja, misschien wel.’ Er meteen aan toevoegend: ‘Hans en ik hebben vooral bepleit dat die bandstad kwalijke gevolgen zou hebben voor de ecologie van het water, en dat het losknippen een beter idee zou zijn.’

 

U bent bescheiden.

‘Landschapsarchitectuur is teamwerk en ik vind het belangrijk om dat uit te dragen. Daarnaast wil ik recht doen aan de omstandigheden waaronder onze bevindingen uiteindelijk hebben beklijfd. Het referendum over wel of niet bouwen in het IJmeer, dat juist ging over het beschermen van de kwetsbare natuur, heeft ons achteraf enorm geholpen. Bovendien vonden ook veel projectontwikkelaars het idee van eilanden een stuk interessanter. En we hadden daarna een geweldig ontwerpteam met onder meer Frits Palmboom, Jaap van den Bout en Dirk Sijmons, waarmee het concept van het eilandenrijk werkelijkheid werd.’

 

De landschappelijke benadering van stedenbouwkundige opgaven blijkt ook uit de ontwerpen voor andere Vinex-wijken, zoals Leidsche Rijn, waar oude agrarische linten gespaard zijn, en Ypenburg bij Den Haag, waar de oude landingsbaan van het voormalige vliegveld als landschappelijke onderlegger geldt.

Vinex-wijken worden niet gauw geassocieerd met de zorgvuldige en poëtische ontwerpen die eraan ten grondslag liggen. In het slechtste geval worden ze afgeschilderd als een monotone huizenzee.

Feddes knikt: ‘Misschien komt dat door het gezapige programma dat heel eenzijdig is. Het voortborduren op lange lijnen en het zorgen voor een samenhangende structuur worden niet direct als kwaliteiten herkend. Het is al vaak gezegd, maar ons werk is eigenlijk heel onzichtbaar.’

 

Over de opkomst van de landschapsarchitectuur in de stedenbouw bestaat geen twijfel, maar tijdens het schrijven van haar boek rees bij Yttje Feddes de vraag of die emancipatie ook op andere vlakken zo geslaagd is. Neem de ingenieurswereld, waar de landschapsarchitectuur zeker aan betekenis heeft gewonnen, zoals uit blijkt uit enkele fraaie kustprojecten en pareltjes van dijkontwerpen, maar waar het landschapsontwerp ook nog te vaak buiten de deur wordt gehouden. ‘Kijk, bij de Afsluitdijk gaat het goed’, legt Feddes uit. ‘Dat is zo’n icoon, daar wordt de landschappelijke kwaliteit van die lange lijn die kaarsrecht door water snijdt zeer serieus genomen.’ Ze staat op en pakt een klein boekje uit de kast. ‘Dit is het door Paul de Ruiter en mij gemaakte esthetische programma van eisen. Het lijkt niet zoveel voor te stellen, maar dit is dus het contractstuk waar de aannemer zich hoe dan ook aan moet houden.’

 

---------------------------------------------------------------------------

 

'Het is aan ontwerpers om ambities en opgaven te verbinden, zodat projecten uiteindelijk meerdere doelen dienen'

 

---------------------------------------------------------------------------

Feddes kent echter ook de weg- en waterstaatsprojecten waarin ontwerp en ruimtelijke kwaliteit weinig prioriteit hadden. Met verbazing moest ze in haar periode als rijksadviseur constateren dat van het gedachtegoed waarmee Ruimte voor de Rivier wereldfaam verwierf – de dubbele doelstelling van veiligheid én kwaliteit – in het daaropvolgende hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) niet veel meer over was.

Landschapsarchitectuur is bij uitstek een discipline die samenhang zoekt, verbindingen legt en opgaven koppelt, terwijl de omgeving van het beleid en de aannemerij waarin jullie opereren juist een sectorale signatuur heeft.

‘Zeker, maar persoonlijk heb ik niet zo’n moeite met die sectorale condities. Ik denk dat een sectorale opgave een noodzakelijk motor is om zaken in beweging te brengen, zoals waterveiligheid dat was in Ruimte voor de Rivier, bosbouw bij het ontwerp van de Randstadgroenstructuur of cultuurhistorie bij de herontwikkeling van de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het is aan ons ontwerpers om daar andere ambities en opgaven aan te verbinden, zodat zo’n project uiteindelijk meerdere doelen dient.’

 

Wat heb je daaraan als beleidsmakers en politici – die zoals u zelf zegt de kaders scheppen waarbinnen projecten tot stand komen – in hokjes blijven denken. Neem het landelijk gebied. Er is separaat beleid voor kringlooplandbouw, er is een club bezig met stikstof, anderen denken na over klimaat. Maar er is niemand die dat bij elkaar brengt, laat staan de impact op het landschap onderzoekt. Als we dit vergelijken met uw ervaringen bij Staatsbosbeheer en de Rijksplanologische Dienst, waar op basis van onderzoek en ontwerp ruimtelijk beleid werd gemaakt, dan kunnen we toch niet spreken van emancipatie?

‘Door het opheffen van de Rijksplanologische Dienst, en later ook de Dienst Landelijk Gebied zijn enorme kansen onbenut gelaten. En toch ben ik niet pessimistisch. Uit die veertig jaar heb ik ook geleerd dat dit soort dingen golfbewegingen zijn. Na succesvolle beleidsprogramma’s als Ruimte voor de Rivier of Belvedère, waarmee cultuurhistorie in verband is gebracht met zoveel andere zaken, volgde een terugslag. Maar alles wijst erop dat we het tij weer mee hebben.’

 

Feddes doelt op de algemene consensus dat het echt anders moet met de landbouw, het inzicht dat de veenweiden een rol spelen in het terugdringen van de CO2-uitstoot en dat de woningbouwopgave centrale regie vergt: dit zorgt voor een hernieuwde interesse in planning en ontwerp. ‘De ruimtelijke ordening op rijksniveau is sinds de eeuwwisseling uitgekleed, maar de roep om het in ere te herstellen klinkt steeds luider. Er liggen voorstellen om na de volgende verkiezingen weer een ministerie van Ruimte op te richten.’ Zelfs in de Kamerbrief over de Nationale Omgevingsvisie ziet Feddes lichtpuntjes. Zo spreekt het kabinet van een ‘nationale strategie voor het landelijk gebied’ en ‘zorgvuldige keuzes voor het landschap’.

 

Aan het einde van het gesprek rijst de vraag of het landschap wel met het vak mee is geëmancipeerd. Yttje Feddes meent dat er wel degelijk een periode van succesvol landschapsbeleid is geweest, zoals de aanwijzing van rijksbufferzones waar we nog steeds de vruchten van plukken. ‘Maar’, geeft ze toe, ‘gebieden waar niet direct een opgave was, zijn aan de aandacht ontsnapt. Vooral in agrarische gebieden heeft de focus op productie en intensivering het landschap en het milieu geen goed gedaan.’

 

Valt dat de landschapsarchitectuur aan te rekenen?

‘Als we onszelf iets kunnen verwijten is het dat we ons te veel hebben gericht op landschapsbouw en te weinig op landschapsbehoud. Ontwerpers willen toch altijd nieuwe dingen maken. Daarnaast is het lastig om zaken af te dwingen op basis van een kwalitatief verhaal over waarom landschappen van waarde zijn, of waarom landschappelijke verscheidenheid eigenlijk ten grondslag moet liggen aan het ruimtelijk beleid. Om het beleid te beïnvloeden moeten zaken kwantificeerbaar zijn: welke natuurdoeltypen, hoeveel CO2-reductie?’

 

Denkt u dat het belang van landschap zoals dat werd gezien in uw begintijd, als een golfbeweging terugkomt?

’Absoluut. Klimaatadaptatie gaat over landschap. De coronacrisis maakt duidelijk hoe belangrijk mooie recreatielandschappen en goede stadsparken zijn.’

 

Dit interview verscheen eerder in Blauwe Kamer 4-2020