'De politiek van nu is een rimpeling in de tijd’

Toen ze nog rijksadviseurs waren, zetten de afzwaaiende Wouter Veldhuis en Jannemarie de Jonge een stip bij het jaar 2100. Ver vooruitkijken dus en zo ontdekken wat nú gebeuren moet. Dat de politiek vooral druk is met een nostalgisch verleden waarin alles beter was, moet niet voor te veel chagrijn zorgen, vinden ze. ‘We moeten praten over wat de mogelijkheden zijn in plaats van over wat we dreigen te verliezen.’

 

Tekst Marieke Berkers en Mark Hendriks

Foto's Christiaan Krouwels

 

Of er een moment is aan te wijzen waarop het rijksadviseurschap indruk maakte? Wouter Veldhuis denkt even na, maar brengt dan een artikel in herinnering dat hij publiceerde in de Volkskrant. Het was gebaseerd op een advies van zijn team over de energiehoofdstructuur. De conclusie was dat de belofte van leveringszekerheid in de nabije toekomst niet meer valt waar te maken, terwijl die in de wet verankerd is. ‘Het was een zorgvuldig opgebouwd artikel, over het sturen op schaarste

en dat we straks vaker op onszelf zijn aangewezen, met ieder ons eigen batterijtje. Maar ik kreeg de hele wereld over me heen. “Die rijksadviseur slaat klinkklare onzin uit, schandalig dat

dit soort types zo’n functie krijgt”. Het sterkste tegengeluid kwam van de belangenvereniging van industriële grootverbruikers, een club waarvan ik niet eerder gehoord had. Dat zijn Tata en zo, bedrijven die hun elektriciteit voor een fractie van de consumentenprijs krijgen en een rechtstreeks lijntje hebben met het kabinet.’

Wat zeiden ze?

‘Dat ik me nergens mee moest bemoei- en. Levering van energie is een wette- lijke verplichting en daarmee basta.’

U raakte een gevoelige snaar.

‘Nogal. Ik merkte toen dat de functie van rijksadviseur betekenis heeft. Ik had dit stuk in iedere hoedanigheid kunnen publiceren, en er had geen haan naar gekraaid. Nu deed ik dit in de rol van rijksadviseur en de tegenstand roerde zich meteen.’

Vond u dat leuk?

‘Nee, ik vond het best wel intimiderend. Ben ik de joker die de plank misslaat? Het gaf veel vertrouwen dat kort daarna de netbeheerders zich bij ons meldden. Wij zeiden iets waar zij al jaren mee zaten, maar niet publiekelijk mochten uiten: dat het elektriciteitsnet vol is

en dat leveringszekerheid wel degelijk onder druk staat.’

Naast Veldhuis knikt collega-rijksadviseur Jannemarie de Jonge bevestigend. ‘Wat Wouter over energie vertelt, datzelfde verhaal houd ik al jaren over mogelijke zoetwatertekorten. In het begin word je voor gek versleten, en zie nu: dreigende drinkwatertekorten staan volop in de aandacht.’

 

De afgelopen vier jaar vormden stedenbouwkundige Veldhuis en landschapsarchitect De Jonge met rijksbouwmeester Francesco Veenstra het college van rijksadviseurs (CRa). Eind maart namen ze afscheid om plaats te maken voor hun opvolgers Noël van Dooren en Thijs van Spaandonk.

Het onafhankelijke CRa adviseert het kabinet over hoe we ruimtelijke opgaven in goede banen leiden. Elk college borduurt voort op het werk van voorgangers, legt Veldhuis uit. ‘Het college voor ons, met Berno Strootman en Daan Zandbelt, hield zich bezig met het “hoe”, door handboekachtige adviezen te publiceren over hoe we grote opgaven in samenhang aanpakken. Wij hebben ons gericht op de volgende stap. We weten inmiddels wel wat we moeten doen, maar hoe zorgen we dat het ook gebeurt?’ Daarvoor, zo menen beide rijksadviseurs, moeten de bakens verzet. Of zoals Veldhuis het in een interview met NRC omschreef: ‘We staan voor de noodzakelijke transitie van een eeuw van welvaart naar een eeuw van welzijn.’

 

Bij hun aantreden lanceerden ze een werkagenda, die valt samen te vatten als een warm pleidooi voor toekomstdenken. De rijksadviseurs stellen dat we voor de aanpak van noodzakelijke transities veel verder vooruit moeten kijken, tot voorbij 2100. En dan niet door plannen te maken, maar door mogelijke toekomsten te schetsen, als hulpmiddel voor het gesprek over wat wenselijk en nodig is. Met die toekomstbeelden in de hand kunnen we terugredeneren naar nu. Waar moeten we mee doorgaan, wat kan anders, en vooral ook: wat moet stoppen?

Om houvast te bieden hebben jullie de aloude lagenbenadering afgestoft.

De Jonge: ‘De driedeling in ondergrond, netwerken en occupatie helpt nog altijd om grip te krijgen op de logica van het landschap. De meeste gesprekken over plannen en projecten spelen zich af op het niveau van occupatie. Terwijl elk besluit over wat we waar doen samen- hangt met de staat van de bodem en het watersysteem, met waar welke netwerken lopen.’

 

Veldhuis haalt het veelbesproken, nooit gerealiseerde plan voor een datacenter bij Zeewolde aan. ‘Wij stellen dan vast dat het slimmer is om energieverbruikers als een datacentrum te leggen op plekken waar de stroom is, in plaats van op plek- ken die toevallig leeg zijn of omdat een gemeente een deal sluit met in dit geval Meta.’ De Jonge tegen Veldhuis: ‘Onlangs zat je bij minister Hermans van Klimaat en Groene Groei. Toen zij ons schema van de lagenbenadering zag, was dat een eye-opener. “Ik zit op die netwerklaag”, dacht ze. Zij vertegenwoordigt een belangrijke, sturende kracht.’

 

Om het toekomstdenken in praktijk te brengen – of te trainen – organiseerden Veldhuis en De Jonge (samen met rijks- bouwmeester Veenstra) de afgelopen jaren meerdaagse ontwerpateliers. De Jonge wilde graag de tijd nemen om met (jonge) ontwerpers, experts, wetenschap- pers en lokale partners uiteenlopende gebieden en vraagstukken bij de kop te pakken. ‘Het fijne van meerdere dagen is dat je in de vertraging gaat. En dat is nodig om ergens te komen – in rust, op een vaste plek, ongestoord.’

Veldhuis: ‘Het is nooit ons doel geweest om tijdens die ateliers kant-en-klare antwoorden te vinden. Het waren laboratoria waar we hebben geoefend met nieuwe werkmethodieken. Hoe verplaats je jezelf in toekomstige generaties? Hoe geef je stem aan de natuur? Maar ook: hoe maak je de stap van beleid naar uitvoering?’

 

In de ateliers – over bijvoorbeeld Heerlen-Aken, het Noordzeekanaalgebied, Oost-Brabant, Rotterdam-Antwerpen – is volop gebruikgemaakt van kaartmateriaal. Het deed Veldhuis en De Jonge beseffen dat de vaardigheid om goede kaarten te maken op veel plekken binnen de rijksoverheid verdwenen is. ‘Het maakt uit of je met een kaart de huidige situatie weergeeft, of een ruimtelijke analyse, of een duiding van beleidsdoelen’, zegt De Jonge. ‘Wij, de ontwerpers zijn in staat om met kaarten mogelijke en nu nog onvoorstelbare toekomsten te verbeelden. En al die kaarten helpen dan weer om te discussiëren over wat wenselijk is, over waar we heen willen. Kortom, aan de kaart voer je het eerlijke gesprek. Maar op veel plekken weet men niet meer hoe dat moet, er heerst een kaartenfobie.’ Veldhuis knikt: ‘In aanloop naar de Nota Ruimte zijn prachtige cartografische verkenningen getekend van Nederland over 100 jaar. Maar die mogen niet naar buiten.’

Men is bang dat ze als dichtgetimmerde plannen worden opgevat.

Veldhuis: ‘We moeten werken aan onze toekomstgeletterdheid, zoals de Tilburgse lector Tessa Cramer dat noemt. Dat heeft met vocabulaire te maken, maar ook met onze visuele kwaliteiten. We leven in een tijd dat renders de waarheid spreken, de kracht van de kaart is naar de achter- grond verdwenen.’ Na een moment: ‘Je zou het iedereen gunnen dat die toekomstbeelden die bij het ministerie in een la liggen met de samenleving gedeeld worden. Zodat een dialoog op gang komt over wat de mogelijkheden zijn in plaats van over wat we dreigen te verliezen.’

 

Wisten jullie dat gesprek met de samenleving wel te voeren?

Veldhuis: ‘We hebben in de ateliers allerlei representanten betrokken, zoals banken en jongerenambassadeurs. Maar echt de samenleving betrekken is voor ons te hoog gegrepen.’

De Jonge: ‘Wat waardevol is geweest, zijn de gesprekken met bijvoorbeeld aardrijkskundeleraren. Of de tentoon- stelling over honderd jaar ontwerpen aan Nederland in het Nieuwe Instituut. Dat was in 2024 hun best bezochte expositie.’

Toen Veldhuis en De Jonge begonnen zaten er in Den Haag naar eigen zeg- gen ‘enkele eenzame vrommers’. Nu beschikt elk ministerie over voldoen- de ruimtelijke expertise. Het inzicht dat interdepartementaal samenwerken én ver vooruitkijken nodig is om opgaven van antwoorden te voorzien, wordt door directeuren- en secretarissen-generaal onderschreven, aldus De Jonge: ‘Zeker met betrekking tot ons speerpunt toekomstdenken hebben we iets op gang gebracht.’

Waar blijkt dat uit?

De Jonge: ‘Toen we dat verhaal, over verder kijken dan pakweg 2030 of 2050, voor het eerst vertelden, knikten mensen. Maar er was altijd een maar. Zo van: we hebben nú grote problemen, hoe helpt ver vooruitkijken ons daarbij? Nu wordt in beleidsstukken gesproken over doorkijken naar 2100. Ambtenaren namen de taal die we bezigden over.’ Lachend: ‘We lazen zelfs stukken waarin gesteld werd dat 2100 misschien te dichtbij is.’

 

‘Aan de kaart voer je het eerlijke gesprek. Maar op veel plekken heerst een kaartenfobie’

Is de Nota Ruimte die het vorige kabinet op de valreep uitbracht ook zo’n beleidsstuk?

De Jonge: ‘Uit deze conceptnota spreekt het besef dat we ideeën en oplossingen niet kunnen vastpinnen op een mo- ment. Maar ook dat we kantelpunten of keuzemomenten moeten benoemen waarvoor dingen geregeld moeten zijn, of beslissingen genomen.’

Veldhuis: ‘Ik vind de driedeling in nu, straks en later heel sterk. Met name die laatste was jarenlang nauwelijks in beeld.’

In de Nota Ruimte wordt gebroken met de jarenlange traditie dat we vooral moeten investeren in gebieden die al sterk zijn. In plaats daarvan kijkt de nota naar het gehele land. Dus nú geld steken in Randstedelijke centrum- gebieden, maar stráks inspelen op de potenties van pakweg Apeldoorn of Arnhem. En voor later, zegt Veldhuis, verkennen wat we willen met Hengelo of Sittard. ‘Door in de nota op structuur- niveau over verbeteringen te spreken, sorteer je voor op de wens dat we ook die gebieden op de lange termijn goed en aantrekkelijk willen houden.’

‘Maar’, vervolgt hij, ‘ik vind het teleurstellend dat die redeneerlijn in de uiteindelijke tekst is afgezwakt. Het leest nu een beetje als “nu doen wat we al doen, straks kunnen we het er met el- kaar over hebben, en later zullen we nog weleens zien”. Dat is een direct gevolg van de politieke kortademigheid.’

De Jonge: ‘Je ziet het ook bij de aanvankelijk sterke link tussen verstedelijking, bodem en water. Of anders gezegd: onder welke condities we tot gezonde en duurzame leefomgevingen komen. De afgelopen jaren kreeg dit betekenis als “water en bodem sturend”, maar dat is veranderd in “we houden rekening met”. Je kan het een semantisch spelletje vinden, maar het begrip sturend duidt op macht, op wie de baas is – en dat ligt bij politici niet altijd lekker.’

 

Is de verankering van het toekomstdenken en de comeback van de ruimtelijke ordening op politiek niveau mislukt?

Veldhuis schudt het hoofd. ‘Het vorige kabinet had veel oog voor langetermijndenken. Ja, ze hielden zich bezig met actuele dingen fixen, maar wel met de blik op de verre horizon. Neem de vorige woonminister Hugo de Jonge: die kwam binnen met het doel om snel een miljoen woningen te bouwen, maar ontdekte al gauw dat ie breder moest kijken, verbanden moest leggen. Kortom, een Nota Ruimte nodig had.’ Dan: ‘Nu is de bestuurscultuur zeker anders. Maar hoe lang zitten ze er nou? Wat valt er eigenlijk over te zeggen?’

Dat kiezers overal ter de wereld niet warmlopen voor langetermijndenken.

Veldhuis: ‘Om de grote problemen aan te pakken kun je voor twee routes kiezen. Die van de hoop op een betere toekomst of die van het verlangen naar een nostalgisch verleden. Welke route gekozen wordt, is een dubbeltje op zijn kant. In Spanje gaan ze voor de hoop- volle toekomst, en ook in Polen is een wissel omgezet.’

De meeste dubbeltjes vallen de andere kant op.

Veldhuis: ‘Ik vraag me dat af. Hebben we daar niet gewoon te veel aandacht voor? Hier slaat het kabinet de weg naar vroeger in, maar in de provincies en regio’s gebeuren hoopvolle en toekomstgerichte dingen.’

De Jonge: ‘Precies daarom word ik ook niet meer zo zenuwachtig. Er zitten genoeg checks and balances bij provincies en waterschappen, zelfs met BBB-bestuurders. Die pakken door, zetten gebiedsprocessen op. In Den Haag knokt ieder departement voor zijn agenda, terwijl in provincies collegiaal bestuur de basis is, ongeacht je beleidsdomein of partij. In Den Haag is men verrast over zo’n stikstofuitspraak. In de regio zeg- gen ze: dat weten we hier al lang, en we zijn dan ook bezig om het landbouw- en natuurvraagstuk op te lossen, zo goed en zo kwaad als het gaat.’

Wat is een voorbeeld van goed regionaal beleid?

Veldhuis: ‘In Brabant voeren ze een progressief beleid voor logistieke bedrijventerreinen. Simpel gezegd: geen terreinen erbij en geplande terreinen gebruiken om het mkb te versterken. Zodat ook een plaatselijke transistor- handel een plek vindt in de Brainport en niet weggeduwd wordt door een internationale distributiehal.’

De Jonge: ‘Wat mij opvalt is dat veel provincies, gemeenten en waterschap- pen het prima alleen kunnen. Maar dat ze van het Rijk wel keuzes verlangen. Niet door aan te geven of Utrechtse hui- zen in de Merwedekanaalzone moeten komen of in Rijnenburg. Maar wel door een visie te hebben op hoe de te bouwen woningen zich verhouden tot bijvoorbeeld bodem en water, tot sturende netwerken als het energiesysteem.’

 

Is dat niet precies waar het aan ont- breekt? De plannen voor een integrale aanpak van het landelijk gebied zijn tot ontsteltenis van de provincies naar de prullenbak verwezen. Op de woontop in december ging het alleen over woningen bijbouwen, en werd Rijnenburg dus wél aangewezen als voornaamste bouwlocatie.

De Jonge: ‘Ik hoop dat deze politieke periode een rimpeling in de tijd is. Misschien nu even twee stappen terug, maar overall is het een lijn omhoog.’

Veldhuis: ‘Het is klip en klaar. Zonder goede ruimtelijke ordening komen we er niet. En daarmee goed ontwerp. Om opgaven samen te brengen, om conflicterende belangen om te zetten in gedeelde waarden. De politiek schotelt ons nu snelle oplossingen voor, maar veel van wat we nu doen heeft pas over twintig jaar effect. Wij zijn geen beurs- handelaren, dus laten we ons alsjeblieft niet te veel afleiden door de dagkoersen van de politiek. Laten we – vrij naar Rem Koolhaas – surfen op de golf om zo de politiek mee te laten bewegen naar die andere toekomst.’

Moeten jullie niet activistischer zijn? Historicus en schrijver Ole Bouwman vroeg zich op Linkedin af het nog legitiem is om het ‘slechts’ bij argumenten en feiten te houden als de politiek het nalaat om er iets mee te doen.

Veldhuis: ‘Activisme is verleidelijk, maar gaat voorbij aan onze bijzondere positie. Wij zitten dagelijks aan tafel met de ambtelijke top en bestuurders, werken aan grote nationale projecten en worden gezien als een gezaghebbend instituut. Het zou zonde zijn om dat in de waagschaal te leggen.’

De Jonge: ‘Ik vind dat we vanuit onze vakkennis moeten blijven vertellen hoe de ruimtelijke logica werkt. Met kennis komt verantwoordelijkheid, we moeten ons publiekelijk blijven uitspreken. Want als je iets eenmaal weet kun je het niet meer niet weten.’

 

 Dit artikel verscheen eerder in Blauwe Kamer 2-2025