Column: Berlageplan voor het vluchtelingenkamp

De muur bij Calais.

 

Door: Christiaan Weijts

 

De muren komen terug. Op de Westelijke Jordaanoever is een muur gebouwd. Tunesië wil een muur met de grens van Libië. Turkije bouwt een muur aan de Syrische grens. Er staat een muur tussen Spanje en Marokko. Tussen Mexico en de VS is een muur in aanbouw, die volgens Donald Trump nog groter en ondoordringbaarder moet worden. En bij Calais bouwt Frankrijk nu samen met Groot-Brittannië een muur van vier meter hoog langs de toegangswegen naar de veerboten.

 

Vanaf een afstandje bezien is na het smelten vanaf eind jaren tachtig – de Berlijnse Muur, het IJzeren Gordijn, de Europese eenwording – nu een stollingsproces op gang gekomen, dat zich ogenschijnlijk als iets onvermijdelijks voltrekt. Eerst zijn er prikkeldraadversperringen, dan geïmproviseerde hekken, die transformeren tot betonnen muren. Misschien zullen die geen fysieke wachttorens hebben, camera’s en andere beveiliging zal er zeker komen.

 

 

De gated community manifesteert zich op mondiaal niveau. Muren markeren een grens tussen een geprivilegieerde binnenwereld en een buiten-maatschappelijke enclave waar het recht van de sterkste geldt. Het is de jungle van Calais versus de pittoreske Opaalkust.

 

‘Fort Europa’ begint van een metafoor langzaamaan een architectonische realiteit te worden. Zoals de meesten die opgroeiden met de val van de Berlijnse Muur, Pink Floyd en de sloop van het IJzeren Gordijn is mijn eerste reflex om die ontwikkeling als negatief te interpreteren.

 

Maar een muur hoeft niet altijd een inherent kwaad te zijn. Muren zijn vrijwel altijd een scheiding tussen wie binnen mag zijn en wie is buitengesloten. Dat kun je oneerlijk vinden, en dat is het vanuit een bepaalde humanistisch-christelijke visie ook, maar ik kan me ook verplaatsen in de vrachtwagenchauffeur die dagelijks belaagd wordt op zijn weg naar de tunnel of veerdienst. Mijn voordeur heeft ook een stevig slot. Die deur is zelfs bijna honderd jaar oud, heeft mooie panelen en een fraai klapraampje. Toch ben ik blij dat onze Europese steden stadsmuren en grachten hadden.

 

Zonder die ruimtelijke barrières was er weinig van onze cultuur terecht gekomen.

De ironie wil dat die muren en grachten nu deel zijn gaan uitmaken van de stadscentra die als kerntaak hebben: historie simuleren om toeristen te verleiden tot consumptie.

 

We zullen op steeds meer plekken de tweedeling krijgen tussen de stad en het kamp, dat een steeds minder tijdelijk uiterlijk zal krijgen. De ‘jungle van Calais’ zal stollen tot een ‘kamp’, en vervolgens tot een ‘barakkendorp’ of misschien zelfs complete wijken achter de muur.

 

Dat kristallisatieproces kun je beter niet aan de wildgroei van de jungle overlaten, en ook niet aan de rechtlijnig ingestelde bestuurders. Nee, er moet een Berlageplan komen voor vluchtelingenkampen. Nu de oude burchten, vestingen en forten terugkeren op een globale schaal, is het aan de architectuur om hier een werkbare structuur voor te ontwikkelen, en ook een betere vorm voor die muren te maken dan het kille betonblok dat alleen bij een roede graffitikunstenaars enthousiasme kan opwekken.

 

Schoei die muren, versperringen en grensposten die nu overal oprijzen niet op Auschwitz- of Atlantikwallachtige leest, zoals nu nog het streven lijkt, maar probeer een eigentijds equivalent te vinden voor kantelen en weergangen, voor spaarbogen, donjons en mezenkooien.

 

Misschien kan Daan Roosegaarde iets leuks verzinnen met lichtjes op die muur bij Calais?

 

Deze column verscheen in het septembernummer van Blauwe Kamer